M.M. Prinsen, De Idylle in de Achttiende Eeuw (De Spieghel, Amsterdam 1934).
Mej. Prinsen behandelt in deze monographie niet alleen de idylle in den engeren zin des woords, maar ook allerlei grensgebieden, waarzonder men bezwaarlijk tot een volledig begrip van dit eigenaardige litteratuurgenre kan geraken; haar geschrift heeft trouwens als ondertitel een nadere qualificatie: ‘in het licht der aesthetische theorieën’. Zij heeft zich ook niet beperkt tot het Nederlandsche taalgebied, daar zij met recht de overtuiging is toegedaan dat de achttiende-eeuwse Nederlandsche letterkunde een tamelijk geringe zelfstandigheid bezit. Zoo vinden wij hier dus een blik op de oude pastorale, zooals die sedert de Renaissance ook ten onzent gecultiveerd is; een beschouwing over het afnemend realisme, dat volgens mej. Prinsen voorwaarde is voor het ontstaan der idylle; opmerkingen over Rousseau en de Aufklärung; een overzicht met critische waardeering van de aesthetische theorieën in de tweede helft der achttiende eeuw, waarbij de invloed van Winckelmann vooral duidelijk uitkomt (Van Alphen wordt b.v. zeer goed gekarakteriseerd); tenslotte een hoofdstuk over het ‘anacreontische’ genre, speciaal in de vernederlandschte, ‘nette’ versie.
Als een goede dochter van haar vader toont de schrijfster voorliefde voor het realistische element in de kunst; ‘idyllische en realistische kunst zijn uit den aard der zaak elkanders tegenvoeters’, meent zij; een these, die men gaarne zou aanvechten, maar niet binnen het bestek van een dagbladcritiek.
Deze [studie?] als geheel lijdt ongetwijfeld aan een nog onvoldoende verwerking van de overstelpende hoeveelheid materiaal: er ontstaan wel eens bedenkelijke opstoppingen van feiten, die bij een selectiever en beheerschter vormgeving vermeden hadden kunnen worden. Maar overigens getuigt dit boek (dat bovendien goede illustraties bevat) van een toegewijde aandacht voor het onderwerp; het is de lezing zeker waard.
M.t.B.
Jo Manders, Crisis (H.P. Leopolds Uitg. Mij, ’s-Gravenhage 1934).
De crisis is in dezen uitvoerigen roman slechts de achtergrond van een aantal in dit soort boeken zeer gebruikelijke familieverwikkelingen.
‘Wat moeten de Europeanen beginnen die thans in Indië [geen?] werk krijgen? Op de boot stappen en in het moederland het aantal werkeloozen gaan vergrooten? Of blijven, op gevaar af van langzaam aan af te zakken naar de kampong en een degenereerend leven?’
Zoo wordt het probleem op den omslag geformuleerd en wat de schrijfster er van maakt is een verhaal geworden met een massa dialoog en een vloed van verwikkelingen tusschen echtgenoot Max en echtgenoote Emmy en nog talrijke andere personages. Ik beveel het gaarne aan voor een leesgraag publiek, dat niet op ‘hoogere litteratuur’ gesteld is en mee wil leven met bekend uitziende menschen. Want de schrijfster geeft werkelijk woord voor woord weer, wat er al zoo aan conversatie en dramatische conflicten op dit veelbewandelde terrein te koop is. Dit boek vindt automatisch zijn weg en zal menigen leegen avond vullen.
M.t.B.
Fyodor Gladkow, Het Vurige Paard. Uit het Russisch vertaald door dr A.K. Bouteijs. (De Gulden Ster, Amsterdam z.j.).
Van den bekenden Russische schrijver van ‘Cement’ verschijnt thans een nieuwe roman in een zeer behoorlijke vertaling. Het gegeven is een episode uit den strijd tusschen de Rooden en de Witten, waarmee als persoonlijk motief de verhouding van twee verschillend gezinde vrienden, Andrej en Hmyrja, parallel loopt. Gladkow tooont zich hier een knap, ofschoon wat grof en ondiep verteller, die zeker de kunst verstaat den lezer te boeien. Als cultuurdocument is deze roman, als zoovele andere litteraire producten uit de Sowjet-republieken, van meer belang dan als psychologische analyse: het collectieve gebeuren staat, ook in een verhaal als dit, waar de romantiek waarachtig niet in ontbreekt, zoozeer op den voorgrond, dat men de menschen meer als kleurige figuren dan als reëele individuen ziet; dat komt vooral uit in de scène tusschen Hmyrja en de boerin Marina, waarvan de schrijver kennelijk een hoogtepunt heeft willen maken. Men kan dit boek het best lezen als een avonturenroman met socialen inslag; de problemen, die er in voorkomen, zijn ‘territoriale’, geen algemeene problemen.
M.t.B.