Naast de critiek
In de kunstcritiek gaat men meestal uit van de veronderstelling, dat kunstwerken eenzelfde uitwerking hebben op alle individuen, die er mee in aanraking komen. Als een criticus schrijft: ‘deze roman is bijzonder vervelend’, dan heeft hij alleen kunnen vaststellen, dat hij zelf dien roman vervelend vindt; maar hij veralgemeent zijn ervaring en schrijft: is vervelend. Terwijl hij daartoe eigenlijk het recht niet heeft, want hij weet niets van de reacties zijner medemenschen, die den criticus wel vervelender kunnen vinden dan het door hem veroordeeld boek.
Ik was onlangs op de Italiaansche tentoonstelling te Parijs en zag daar het zeer talrijke publiek bij voorkeur samendrommen voor de groote stukken; groot wat de afmetingen betreft. Men krijgt op groote doeken de meeste waar voor zijn geld; er staat zooveel op, zij zijn meestal theatraal, omdat de schilder uit de intimiteit van het kleine vlak is getreden en zich (om welke reden dan ook) tot het kolossale heeft laten verleiden. Bijna altijd (voor mijn gevoel dan) tot schade van de schilderkunst; voor mij waren een kleine Sodoma, een kleine Guardi en een kleine Botticelli de hoogtenpunten van de expositie. Het groote schilderij is, afgezien van enkele toevallen van plaats en ruimte, een contradictio in terminis. Is: d.w.z. ik vind dat zoo. Dat de meeste menschen er anders over denken, kan men aan de opeenhoopingen voor de reuzenstukken wel zien. Verreweg de meerderheid van het menschdom heeft geheel andere sensaties dan de kunstcritici, of liever: de sensaties van de kunstcritici spelen bij hen slechts een ondergeschikte rol.
Eergisteren hoorde ik in het Kurhaus Georg Kulenkampff het Vioolconcert in D gr. t. van Brahms voordragen. Naast mij zal een vergenoegde grijsaard, die er de hoogste aesthetische gewaarwordingen bij scheen te ondergaan; maar terwijl de meeste menschen bij het hooren van muziek zwijgen, sprak deze grijsaard voortdurend, en zoo kwam ik een en ander te weten omtrent zijn verhouding tot Brahms en Kulenkampff. Na het Allegro non troppo verzekerde hij mij: ‘Dat is er nog maar één, d'r komen nog twee stukken.’ Na het Adagio: ‘Wat heeft die man (Kulenkampff, Sag.) het warm, hij moet zich heelemaal afvegen.’ Na het Allegro giocoso ma non troppo, dat het concert besluit: ‘Prachtig! 't Is juist tien uur!’ En de grijsaard, vergenoegd door kunstgenot, stralend af.
Voor deze officieuze vormen der aesthetica interesseer ik mij in den laatsten tijd haast meer dan voor de officieele; want zij hebben minstens evenveel recht op onze grondige belangstelling als de waardeeringen der deskundigen, en zij hebben zeker meer invloed op het wereldbestel.
Sagittarius.