Jef Last, Voor de mast. (Em. Querido's Uitg. Mij., A'dam 1935.)
Het gaat mij ten opzichte van Jef Last precies als bij den Doolaard: ik apprecieer hem als schrijver van vlotte schetsen veel meer dan als romancier. Men heeft het gevoel, dat deze auteurs ‘Thuis zijn’ als zij zich houden aan een niet al te diep gaande, kleurige vertelling; zoodra zij echter hun toevlucht nemen tot gewichtige procédé's en groote figuren, komt er iets kunstmatigs en ongeloofwaardigs in hun stijl, dat wijst op een onzuiverheid in de verhouding.
In deze zeemans- en schippersverhalen nu betoont Last zich niet meer of minder dan een aangenaam verteller. Hij zou, als hij zoo doorging, zeer wel de opvolger van den ‘marineschetser’ A. Werumeus Buning kunnen worden; hij zou een Werumeus Buning kunnen zijn voor den lezer van thans, die minder opziet tegen een aanstootelijkheidje in het zeemansleven dan de lezer van eergisteren. Want er is nu eenmaal iets veranderd in de opvattingen over moraal; het realisme heeft over de geheele linie gezegevierd en het is zelfs al weer niet modern meer. Echter: in de schetsen van Last zijn romantiek en realisme volgens het beproefde recept dooreengemengd, zoodat de romanticus en de realist zich geen van beide bekocht behoeven te voelen.
Maar ondanks de verschillen in stijl en moraal blijft men toch onweerstaanbaar aan den ouden Werumeus Buning denken. Het water, het bootsvolk, de toon van zeemansverhalen: plus que ça change, plus que ça reste la même chose. En ook Last kent de zee en de binnenvaart en weet dus wat er ‘voor de mast’ te koop is en hoe men het aan het publiek moet presenteeren.
M.t.B.