Schietschijf

Samen sterven!

In de Tooneelrevue, het officieele orgaan der groote Nederlandsche tooneelgezelschappen, wordt ditmaal eens van leer getrokken tegen de tooneelcritici. Het gaat niet al te best met het Nederlandsche theater, en nu moeten natuurlijk ook de heeren van de pers een deel van de schuld dragen. Deze menschen zijn volgens het blad in quaestie veel te onwelwillend in hun beoordeelingen der geleverde prestaties. Omdat er geen vast tooneelpubliek meer is, zouden (altijd nog volgens de Tooneelrevue) de critici het menschdom in de stalles moeten schrijven. Ik ben sceptisch over de mogelijkheid, en geloof, dat de ongenoemde auteur van dit artikel de critici enorm overschat (zooals hij hun onwelwillendheid overdrijft; hij kent het werkelijke lijden niet van den tooneelcriticus, den man in zijn eenzame loge, den man, die beroepshalve verslaafd is aan de illusie, ook als de illusie ontbreekt!); maar wij zullen daarover niet twisten. Mogelijk, dat een welwillende tooneelcritiek, zooals die in Frankrijk wordt beoefend en door de directeuren zelf gehonoreerd met goede bankbiljetten, meer resultaten oplevert voor de kassen. Wij zijn voorloopig nog niet in dien ideaal-toestand en lezen nog met een oprecht gemoed de artikelen in het Ochtendblad, door onze tooneelcritici voor eigen rekening geschreven.

 

Ik vermoed echter, dat het den heer van de Tooneelrevue niet te doen is om de Fransche methoden te propageeren; want ook die hebben hun ernstige bezwaren, gezien de algemeene lofprijzingstoon, die het publiek op den duur even koud laat als de Hollandsche onwelwillendheid. Maar toch dreigt deze minnaar van het tooneel met den vinger. ‘Laten de critici een meer of minder uitvoerig verslag schrijven en laten ze vooral niet te veel broken...., want anders konden zij zelf wel eens spoedig heelemaal overbodig worden’, zoo schrijft hij met een waarlijk aandoenlijke bezorgdheid voor het dagelijksch brood der kunstcritici. Wij hebben het wel verstaan: op straffe van werkeloosheid moeten de recensenten welwillend worden.

 

Ziehier een uiterst gecompliceerd verband, een nieuwe zakenmoreal in het vooruitzicht stellend. De tooneelcriticus bedenke voortaan, eer hij een stuk ‘kraakt’, dat ieder kraakje hemzelf mee kraakt. Wanneer dit bewust wordt gemaakt in het nog maar al te vaak onbewuste brein der ‘krantenschrijvers’, dan krijgen wij inderdaad een toestand, die den Franschen zoo niet overtreft, dan toch evenaart; want de criticus is op listige wijze toch ingeschakeld in het bedrijf en kan er niet meer uit ook, zonder verpletterd te worden onder de neerstortende coulissen van het tooneel zelf.

In dit heerlijk perspectief zullen de critici voortaan een vast omlijnd programma kunnen vinden voor hun uiteenzettingen over qualiteit.

 

Sagittarius.