Roman-dictatoren

In Argentinië en Italië
Juan Manuel de Rosas en Mussolini bij Nederlandsche auteurs

Albert Helman, De Dolle Dictator (Nijgh en van Ditmar, Rotterdam 1935)
C. en M. Scharten - Antink, Littoria (Wereldbibliotheek, Amsterdam 1935)

Over de psychologie van den machthebber is in het algemeen niet zoo gemakkelijk iets te zeggen, als men in dezen van rhetoriek zwangeren geren tijd (onder verdedigers zoowel als onder bestrijders van de macht als beslissend moment) wel pleegt te denken. De beweegredenen, die er een mensch toe kunnen drijven alles op de kaart te zetten van een groote rol in het openbare leven, zijn te verschillend, dan dat men ze onder één hoofd (b.v. ‘dictator’) zou kunnen resumeeren. Er zijn dictatoren en dictatoren; er zijn Primo de Rivera's. Mussolini's en Hitlers; in deze drie namen zijn al dadelijk drie totaal verschillende typen van dictatoren gegeven, die behalve het feit van de macht weinig met elkaar gemeen hebben. Stel tegenover deze drie weer een man als Napoleon, die hen in formaat verre de baas is, maar als machtmensch tegenover de ‘geestelijke’ menschen (de ideologen, zooals Napoleon hen met de noodige verachting noemde) toch ook bedrieglijk veel op hen lijkt in zijn kneveling van de persvrijheid en de vrijheid van het denken in het algemeen.... en men heeft al vier dictatoriale figuren, die ieder voor zich een afzonderlijke psychologische studie waard zijn. De nuances gaan van bandietengeneraal tot volksredenaar, van Mexico tot het tegenwoordige Europa; en het leidt meestal tot niets goedkoope analogieën te zoeken, zooals tusschen Mussolini en Caesar of tusschen Napoleon en Karel den Groote. Het feit, dat een Mussolini en een Napoleon graag op hun ‘voorgangers’ willen lijken, bewijst in dezen alleen, dat men juist hier uiterst voorzichtig moet zijn om hen in de richting van hun wenschdroomen te volgen. Verreweg het grootste deel van het zoo merkwaardige Mémorial de St Hélène (onlangs in een smakelijke en bereikbare editie verschenen in de Pléiade-reeks) is apologie van den machtmensch, die zich wil rechtvaardigen, achteraf, ‘post festum’; en het is dus geen wonder, dat men in dit werk de zonderlingste argumentatie aantreft dwars door de bewijzen van Bonapartes menschenkennis heen. En hetzelfde geldt, in veel kleiner dimensies, voor de gesprekken van Mussolini met Emil Ludwig; conclusies trekken uit de theorieën van machtsmenschen zelf is uiterst riskant en vereischt een voortdurend waakzame critiek op zelfs de onschuldigst geformuleerde uitspraken, omdat dictatoren de middelen der taal (geheel in hun lijn!) gebruiken om hun daden heroïsch te styleeren.

Daar er dus in het algemeen geen enkele aanleiding bestaat om dictatoren over één kam te scheren, alleen omdat zij een dictatoriale rol hebben gespeeld, klinkt het excuus van Albert Helman in zijn nieuwen roman over den Argentijnschen dictator Juan Manuel de Rosas eenigszins zonderling. Helman laat n.l. op de eerste bladzijde van De Dolle Dictator de volgende ‘waarschuwing’ drukken:

‘Ik stel er prijs op te verklaren, dat ondanks eventueel te ontdekken parallellen, met De Dolle Dictator geen enkel hoofd van een bevriende natie bedoeld is. Gezien de lotgevallen van sommige schrijvers in ons land en de huidige interpretatie der drukpersvrijheid, komt het mij geenszins overbodig voor, dit op deze plaats met nadruk te kennen te geven. Sapienti sat’.

Men verwacht na zulk een geheimzinnig bericht natuurlijk heel wat, maar men wordt in die verwachting teleurgesteld. Het boek van Helman handelt duidelijk over een dictator, die voortgekomen is uit een maatschappij van creoolsche veedrijvers, en het zou m.i. een zware beleediging zijn aan het adres van zeker staatshoofd van een bevriende natie om een dergelijke afkomst bij hem zelfs maar te veronderstellen; hij had destijds wel schildersaspiraties, maar heeft, voor zoover mij bekend, nooit Argentijnsch vee gedreven; ook Konrad Heiden, die zijn psyche vernuftig analyseert, heeft hem, geloof ik, niet met een gaucho vergeleken. (Een ‘gaucho’ is een creoolsche bewoner van het Argentijnsche binnenland). Bovendien is de dolle dictator Juan Manuel de Rosas een historische figuur; zooals de meeste dictatoriale figuren in de Latijnsch-Amerikaansche wereld (Juarez, Porfirio Diaz, e.d.) een hoogst schilderachtige figuur. Om even in het kort eenige bijzonderheden over zijn leven te geven: hij werd in 1793 te Buenos Ayres geboren, verwierf zich een sterke moreele positie onder de gaucho's (wat natuurlijk iets anders is dan een moreele positie volgens democratische begrippen), kreeg een leidende functie in den strijd tusschen de Federalisten en Unitariërs en werd in 1829, als leider der Federalisten, kapitein-generaal van Buenos Ayres. Practisch werd hij daarmee dictator van Argentinië, en als zoodanig heeft hij het noodige gedaan om van zich te laten spreken. Hoewel er herhaaldelijk pogingen werden gedaan om hem ten val te brengen, wist hij zich in zijn machtspositie te handhaven tot 1852; toen werd hij weggejaagd en moest de wijk nemen naar Engeland, waar hij tot zijn dood toe (1877) in de buurt van Southampton verblijf heeft gehouden.

Materiaal boeiender dan de vorm.

Zooals het met de meeste dictatoren gaat, is het ook met de Rosas gegaan. Het is niet te ontkennen, dat zijn straf bestuur eenige gunstige resultaten heeft afgeworpen voor zijn land; een sterke man was in het voormalige koloniale bezit van Spanje geen luxe. Daar staat tegenover, dat onder zijn bewind een menschenleven niet geteld werd; hoeveel Argentijnen er onder Rosas door het keurkorps der ‘Mazorca’ zonder vorm van proces zijn vermoord, is moeilijk te berekenen. Ook om dezen despoot heeft zich daarom een legendegevormd, van wier boeiende veelzijdigheid Helman een hoogst interessant overzicht geeft in het derde deel van zijn roman ‘Het Licht der Vijanden’. De fantastische verhalen, die in omloop zijn over Rosas als Nero, (Caligula en Croesus tegelijk, moeten wel een bijzonder verleidelijke stof vormen voor een romancier met verbeeldingskracht! Maar zulk een stof eischt van een auteur dan ook, behalve verbeeldingskracht, een enorme psychologische scherpzinnigheid, en het is niet te ontkennen, dat het Helman daaraan ontbreekt. De laatste dictatoriale geste van Juan Manuel de Rosas is geweest, dat hij den Nederlandschen romanschrijver Albert Helman heeft overweldigd en in een hoeveelheid schitterend materiaal gesmoord. Als men het boek uit heeft, heeft men zich ondanks den schrijver soms laten boeien door dat materiaal; maar Helman, die zich ten doel stelde uit de woekering der legenden een levende gestalte op te roepen, is er niet in geslaagd tegenover die legenden (wier waarde als geschiedbronnen hij in twijfel trekt) een anderen, aannemelijker Juan Manuel de Rosas te plaatsen. Het belangrijkste stuk van zijn boek blijft dat derde deel, waarin hij verslag uitbrengt over de opvattingen der tegenstanders over Rosas; het ‘on dit’ der historie, het z.g. ‘gruwelsprookje’, uiteraard overloopend van wreedheden en sadisme. Uit deze hoofdstukken blijkt, dat Helman zich zeer goed gedocumenteerd heeft en voorts, dat hij smakelijk kan navertellen; maar het is nog iets anders, om door te dringen tot de ziel van den gaucho-Napoleon! Hierin schiet Helman tekort; en zoo komt het, dat men afscheid neemt van zijn roman met de gedachte, dat de door hem als ‘men zegt’ vermelde verhalen weliswaar ten deele ongeloofwaardig zullen zijn, maar dat de dictator Rosas van Helman zelf nog minder geloof verdient dàn die verhalen. Deze nieuwe conceptie is troebel, vaag, hier en daar wel schilderachtig, maar meer ook niet; de schilderachtige passages zijn als gewoonlijk de beste van het boek, maar daarmee komt men er nu juist niet, als men een dictator tot onderwerp kiest.

Ik merkte reeds op, dat de ‘waarschuwing’ op de eerste pagina aandoet als overbodig. Zij bewijst echter, dat Helman zelf wel degelijk analogieën met hedendaagsche toestanden heeft gezocht, waarschijnlijk om de aandacht te vestigen op de parallel loopende tendenties onder twee dictaturen, die overigens heel weinig op elkaar lijken. Zelfverheerlijking en het opdringen van nieuwe symbolen, partijinsignes, onderaardsche oppositie in de partij, die zich van de macht heeft meester gemaakt en door den dictator wordt verzinnebeeld, concentratiekampen, uniformeering van den mensch, emigratie en buitenlandsche perscampagnes: dat alles vindt men volgens Helman ook in de geschiedenis van Argentinië onder Juan Manuel de Rosas, en hij laat niet na het naar voren te brengen; zelfs heeft hij het ergens over ‘de cultuurbolsjewisten van deze (d.i. Rosas') dagen’, om de parallel nog wat duidelijker te maken. Uit zulke termen, en uit de geheele wijze van opdienen van de stof, spreekt een pamflettistische bedoeling, die echter weer niet scherp genoeg is doorgevoerd om helder en principieel te zijn, laat staan in wettelijken zin ongeoorloofd. Elders (in het reeds genoemde derde deel) gaat de roman plotseling over in een historische verhandeling; op zichzelf bijzonder boeiend door het feitenmateriaal, maar in den opzet van het boek storend en een teeken van Helmans gebrek aan afstand tot de stof, die hij met zooveel ambitie bestudeerde. Het blijkt ook in de andere gedeelten van De Dolle Dictator trouwens, dat Helman met de prachtigste gegevens in handen genoegen neemt met nogal erg onpersoonlijke en zeker niet door juiste keuze van het karakteristieke detail uitmuntende beschrijving. Een goed voorbeeld is b.v. de volgende episode, die Helman aldus aanduidt (Rosas heeft op zijn bezitting een drankverbod uitgevaardigd):

‘Tot verbazing van een ieder laat hij echter de eerstvolgende Zondag, als heel het personeel op de wei verzameld is, alle vaten en fusten en mandflesschen met drank aanrukken, welke maar ergens op de estancia aanwezig zijn. Ieder arbeider mag aantreden, krijgt gratis een behoorlijk rantsoen, waarna Rosas de volgende toast uitbrengt: “Drink er maar goed van, want dit is de laatste alcohol die wiedan-ook hier op de onderneming krijgt”. Terstond geeft hij bevel alle vaten stuk te hakken en alle flesschen in gruizelementen te slaan. De grond is doorweekt van drank’.

Zooiets is vlot meegedeeld, maar ook niets meer; en wat is er juist van een dergelijke episode niet te maken! Als men wil weten, wat er in een stof als die van De Dolle Dictator zit en wat een auteur eruit kan halen, leze men b.v. L' Ombre du Caudillo (‘La Sombra del Caudillo’; Fransche vertaling, Gallimard) van Martin-Luis Guzman, dat ‘in de schaduw’ van den Mexicaanschen generaal Obregon speelt. Bij vergelijking blijkt ook duidelijk, wat Helman ontbreekt, bij alle ijverige documentatie: de levende aanraking met de problemen van de macht. Hij schrijft een dik boek over een persoon, dien hij niet heeft ontmoet, en zelfs een vlot arrangement der feiten kan dit onpersoonlijke niet uit zijn roman doen verdwijnen. Wie het leest om iets, vèèl over Juan Manuel de Rosas te weten te komen, zal zeker niet bedrogen uitkomen door Helmans boek; maar hij zal een ander boek moeten lezen om te weten te komen, wie deze Rosas eigenlijk geweest is.

De dorschende dictator.

De Schartens hebben minder recht op een uitvoerige en geargumenteerde critiek dan Helman, omdat zij het zich heel wat gemakkelijker hebben gemaakt. Zooals bekend, zijn twee groote resultaten van Mussolini's bewind, dat de treinen op tijd aankomen en dat de Pontijnsche moerassen zijn drooggemaakt. In die moerassen, vroeger verpest door ziekten, is thans een nieuwe stad gesticht, die luistert naar den naam Littoria. De klank van dat woord bracht de Schartens, die met De Gave Gulden niet bijster gelukkig zijn geweest, tot het schrijven van een geestdriftig boek, dat men eigenlijk liever een met romanfiguren opgesmukte reportage zou willen noemen dan een roman; want de menschen, die erin voorkomen, zijn slechts schetsmatige figuren, in der haast aangebracht om den Duce niet zonder onderdanen te laten. De schrijvers hebben een volmaakt oncritische bewondering voor Mussolini, en laten zich dientengevolge heerlijk verschalken door zijn optreden als volksman; zij schijnen niet eens aan het besef te zijn toegekomen, dat men als dictator een rol moet spelen, dat de populariteit van tijd tot tijd een optreden als oogster eischt, dat het er dus om gaat (voor een romanschrijver althans, die een andere functie heeft dan de journalist) om iets van het verband tusschen mensch en rol te reden, om, met andere woorden, scherper te zien dan de menschen, die zich verdringen om Mussolini twee uur te zien dorschen. Het publieke optreden van den dictator is één van de elementen, die zijn politiek beheerschen en de voor zijn rol noodzakelijke legende om hem doen ontstaan; zoo heeft Mussolini ongetwijfeld een groot deel van zijn populariteit in sommige kringen van het Italiaansche volk te danken aan zijn handigheid om zich onder dat volk te bewegen; zijn rol van ‘één hunner’ is lang zijn slechtste niet, de Schartens zijn er ook machtig van onder den indruk. Minder gerust voelen zij zich op de dictatoriale politiek inzake Abessinië, want zij hebben een heel voorwoord noodig om Littoria tegen de ‘Angelsaksische tanden’ van den Volkenbond te verdedigen; ‘het boek zelf moge deze schaduw (de Abessijnsche quaestie. M.t.B.) doorschijnen met een beeld, dat het nieuwe Italië kennen doet van een gansch anderen kant’, zeggen zij in hun fraaiste beeldspraak. Maar denkt iemand er dan aan om het droogmaken van de Pontijnsche moerassen en de zegeningen daarvan te loochenen? De vraag is maar, of een dergelijk initiatief opweegt tegen al het andere, dat een dictatoriaal geregeerd volk gewillig heeft te slikken, van de balilla af tot een opgedrongen kolonialen oorlog toe. Ook de Schartens moeten in hun voorwoord toegeven, dat Nederland zonder dictatuur de Zuiderzee droogmaakt; wij missen echter vooralsnog een schilderachtigen dorscher en zien er zelfs den heer Mussert niet op aan, dat hij in staat zal zijn in de toekomst aan de heroïsche verlangens der Schartens naar zulk een agrarischen halfgod te voldoen.

 

Menno ter Braak.

Korte inhoud van de besproken boeken

Drie Nederlandsche schrijvers (of eigenlijk twee en een half) hebben in hun nieuwen roman de figuur van een dictator tot onderwerp gekozen. Albert Helman, schrijver van ‘Zuid-Zuid-West’, ‘De Stille Plantage’, ‘Waarom niet?’ etc., schildert het leven van den Argentijnschen dictator uit de eerste helft der vorige eeuw, Juan Manuel de Rosas. Voortgekomen uit de kringen der creoolsche grondbezitters, die een voortdurenden strijd hebben te voeren tegen de Indianen, brengt hij het verder dan zijn ouders; hij wordt kapitein-generaal van Buenos Ayres, nadat hij in de binnenlandsche woelingen van het land de zijde heeft gekozen van de federalistische partij. Jaren achtereen blijft Rosas aan de macht; als zijn vrouw Encarnacion gestorven is, blijft hij alleen achter met zijn dochter Manuelita. Na zijn val wijkt hij uit naar Engeland, waar hij in eenzaamheid zijn laatste dagen doorbrengt. Zijn naam wordt een symbool voor den haat zijner tegenstanders.

 

C. en M. Scharten-Antink schilderen de lotgevallen van landverhuizers, die uit het Venetiaansche achterland worden overgebracht naar de door Mussolini in de Pontijnsche moerassen gestichte stad Littoria. Hun roman begint met een historisch vergezicht: de steeds weer mislukte pogingen om deze moerassen tot vruchtbaar land te maken. Wij maken daarna den strijd met deze ‘wreede aarde’ mee, die tot de overwinning leidt en den auteurs gelegenheid geeft Mussolini in verschillende houdingen voor de lens te halen. Ook Alfredo, de antifascist, moet zich gewonnen geven aan het stralende voorbeeld van den Duce, die zelf aan het oogsten deelneemt en zijn loon als werkman uitbetaald krijgt.