De eene schrijver, die den ander verbergt
Twee dujardins
Jef Last, Een Huis zonder Vensters. (Em. Querido's Uitg. Mij, A'dam 1935).
Er is in de romans van Jef Last (en niet alleen in de zijne; Last is min of meer representatief voor een geheele school van levende Nederlandsche romanschrijvers) steeds een onrustig heen en weer zwerven geweest tusschen betoog en fantasie. In zijn Partij Remise (om te blijven bij zijn laatste boeken) overheerschte het element betoog, in Zuiderzee, hoezeer de achtergrond dan ook ‘actueel’ mag heeten, de fantasie; in Een Huis zonder Vensters vechten beide zóó hevig om den voorrang, dat men niet kan zeggen, welke tendentie het nu eigenlijk gewonnen heeft, al laat de auteur zelf het laatste woord aan het betoog.
Deze twee elementen correspondeeren natuurlijk met twee persoonlijkheden in Last, die er beide voortdurend naar snakken om tot hun recht te komen, die echter tevens voortdurend in hun volledige ontplooiïng gehinderd worden door de last, die zij elkaar veroorzaken bij het zoeken van den schrijver Last naar een bevredigenden vorm. (Dit is geen woordspeling). De reporter, propagandist, communist Last heeft geen ander verlangen dan om zijn medemenschen te overstroomen met de argumenten, die zijns inziens dienstig zijn om de door hem voorgestane ideeën te verbreiden; voor dezen Last moet dus iedere soort aesthetische verfijning een gruwel zijn, een handicap bovendien in den strijd voor de bewustwording van het proletariaat en de ontmaskering van de schijnheilige bourgeoisie; want wat is er voor een rechtgeaard partij-communist afschuwelijker dan mooischrijverij, dat doekje voor het bloeden, waarmee de ‘burgerlijke’ auteurs hun afzijdigheid trachten te bedekken? Het ‘l'art pour l'art’ kan voor dezen Last slechts een voorwendsel zijn, een zwak symbooltje van een maatschappelijke orde, die voor hem niet anders dan gereglementeerde wanorde beteekent. ‘Een huis zonder vensters’, zoo zegt een der heldinnen van dit nieuwe boek, ‘dat was toch niet alleen jouw familie, dat is ieder burgerlijk gezin waar alleen aan de belangen der familieleden gedacht wordt, dat is de burgerlijke staat, die zich blind staart op het belang van zijn eigen, en alleen zijn eigen burgers, alsof men veilig thuis kon blijven als het huis van z'n buurman in brand staat.
‘Een huis van den waanzin?
Is de heele wereld niet een huis van den waanzin? Als het graan verbrand wordt en de koffie in zee geworpen. Als men de rubberstruiken uitrukt? Als men gasbommen en tanks te hulp roept om Afrika te beschaven? En als de kinderen op de volksscholen van Parijs ondervoed zijn?’
De reporter, propagandist en communist Last, die blijkens de wijze, waarop deze uitspraak door een der hoofdpersonen, Paul Dujardin, wordt ontvangen, accoord gaat met dit betoog, (overigens niet zoo revolutionnair, of menig ‘burgerlijk’ Volkenbondsvriend zal het voor een belangrijk deel kunnen onderschrijven!) zou dus eigenlijk ‘lak moeten hebben’ aan zooiets burgerlijks als het verzinsel roman, met zijn gefingeerde personen en zijn kennelijken opzet om door beschrijving en psychologische ontrafeling van menschelijke eigenaardigheden te verstrooien, af te leiden van het eenig-waardevolle: den strijd om een nieuwe samenleving. Maar, zooals gezegd, naast dezen Last is er nog een andere Last, die zich wil laten gelden, en die zich geenszins tevreden kan stellen met de brochures, die zijn alter ego wenscht voort te brengen. Deze andere Last staat niet zoo ver van zijn burgerlijke collega's als hij den lezer zou willen doen gelooven, wanneer hij den éénen Last naar voren keert; ja, zelfs in de krampachtige hartstochtelijkheid, waarmee de politieke Last zich met vermoeiende regelmatigheid telkens weer aandient als een vriend van de strijdende arbeidersklasse, vindt men al een duidelijke aanwijzing, dat hij zelf geen arbeider is, maar een medestander van ‘burgerlijke’ origine. Naast den leider van een agitprop-troep, den reeds genoemden Paul Dujardin, treft men in Een Huis zonder Vensters ook diens broer Jean Dujardin aan, die veeleer het uit allerlei ‘burgerlijke’ romans bekende type is van den eenzamen zonderling dan dat van den propagandist. Zeker, deze Jean gaat in Marokko onder in den waanzin; hij vermag zich niet te bevrijden uit het huis zonder vensters, en de andere, politieke Last laat doorschemeren, dat soortgelijke menschen door een nieuwe wereld van het communisme ‘gered’ zullen kunnen worden, in een betere toekomst; maar dat neemt niet weg, dat de scènes van dit boek, die werkelijk doorleefd aandoen, vrijwel alle betrekking hebben op Jean! Officieel triomfeert de onwaarschijnlijke, en in den roman ook nergens aannemelijk gemaakte Paul, die de weg van zijn burgerlijke afkomst naar den proletarischen strijd heeft gevonden; maar leven weet Last pas te scheppen, waar hij zich vereenzelvigt met den ander, waar hij met de verteedering van den aestheet impressies geeft van Marokko en zich vol verwondering laaft aan de indrukken, die een ander werelddeel met andere moreele normen den Westerling kan schenken.
‘Schemering der soukhs, waar het licht, door de gevlochten matten gezeefd neervalt op de volte der koopers en op kooplieden die als afgodsbeelden tronen tusschen hun waren. Van de binnenplaats der oliekoopers voert een smalle wenteltrap naar omlaag. Terwijl de voet in donker aarzelend de uitgesleten treden zoekt, hoort men beneden zich het geruisch der rivier steeds sterker. Een poortje opent zich op de straten der binnenstad en de duizend schakeeringen van hun schaduw. Dubbele geraniums woekeren over de muren, men vermoedt het geheim der tuinen achter hun gesloten poorten. Een verlaten voetpad voert naar de witte bogen van een watermolen. Langs het papyrus dat de vijver omzoomt zwemt in het groene water een schildpadmoeder met haar jongen. De lucht is lauw en de bergen in de verte hebben het diepe blauw van oude Italiaansche primitieven. Ieder kind dat Jean tegenkomt glimlacht. 's Avonds drijven herders hun roodbruine kudden naar het oued en naakte jongens duiken van de rug hunner kudden in het kleigrauwe water. De onrust der rust bevangt Jean, dezelfde onrust van het kind dat zich in het kippenhok achter den tuin had verscholen en eigenlijk zijn huiswerk moet maken.’
Het communistische dogma.
Wie een dergelijk uitstekend, beeldend geschreven fragment leest, voelt, dunkt mij, toch het vage vermoeden bij zich opkomen, dat de revolutionnaire rol, die de partij-communist Last zichzelf (niet zonder overtuiging, maar zonder de overtuiging, waarmee men ook andersdenkenden overtuigt) te spelen opgeeft, een anderen Last maskeert, die veeleer een aestheet zou moeten heeten, een ‘artiest’ van zuiver, maar veel minder geweldig formaat dan de colporteur met brochures over den klassenstrijd wel weten wil. Het is uiterst typeerend voor den stijl, waarin Last tegenwoordig schrijft, dat hij dien aestheet in hem met alle kracht de nederlaag wil doen lijden door hem te begraven onder een lawine van theoretische redeneeringen uit communistische debatingclubs; want in het groote huis van den waanzin moeten de vensters worden gebroken, die uitzien op een nieuwe wereld, dat staat nu eenmaal vast voor den man, die zich met hart en ziel (naar hij zich steeds weer krachtig wijsmaakt) gegeven heeft aan het Russische communisme en bereid is de tactiek van Stalin c.s., inbegrepen alle tactische strapazen, geloovig te volgen. Van zijn eenen held Paul zegt Last: ‘Zeker, hij was een individualist, hij had zijn fouten, zijn twijfel, zijn wortels in een verrottende bourgeoisie. Maar al zouden ze hem wegtrappen, hem onwaardig achten, op zijn knieën zou hij terugkruipen naar de beweging. De gedachte aan de concentratiekampen en de hakbijl waarmee men de koppen van jonge menschen afsloeg, was daarvoor voldoende.’ Hier is de partijcommunist Last aan het woord, die zich opzweept tot een dogmatisch fanatisme, die bereid is zich op iedere conditie te onderwerpen aan het gezag van den nieuwen paus, die bovendien al het bloed aan de vingers van zijn sectegenooten over het hoofd ziet, omdat hij vergoten bloed alleen maar als zonde tegen de menschelijkheid aanmerkt bij zijn tegenstanders. Voor dezen dogmaticus is twijfel hetzelfde als een fout, als verrotting, is individualisme een vergrijp tegen de leer van het concilie van Moskou; en is het dus verbazingwekkend, dat de twijfel, dien Last Paul Dujardin laat doormaken, de caricatuur is van werkelijken, vruchtbaren, bezielenden twijfel? Voor deze soort nieuwe leerstelligheid is de wereld verbluffend eenvoudig, bijna zoo eenvoudig als voor anti-semieten. ‘Paul voelde de zuiging, die van dezen vasten wil (die van het eenheidsfront in Frankrijk. M.t.B.) en dit heroïsch idealisme wel op de besten der intellectueelen moest uitgaan. Hij begreep dat het geen toeval was, wanneer een Gide, een Malraux, een Guéhenno en een Bloch zich in den laatsten tijd openlijk naast Romain Rolland, naast Barbusse en Aragon aan het roode front hadden geschaard.’ Neen, toeval is dat inderdaad niet, en de bewustmaking van het fascisme als een gevaar, dat de cultuur bedreigt, was ook geenszins overbodig; maar dat zal ons toch niet beletten, om knollen van citroenen te onderscheiden en in plaats van over heroïsme, zuiging en idealisme te fabelen, te blijven spreken van een tactische zwenking van de Komintern, die in deze benarde omstandigheden die eens verachte goedzakken van burgerlijke intellectueelen best gebruiken kan, nu het er op aankomt ‘more brains’ te mobiliseeren dan het fascisme kan opbrengen! En het humoristische in de situatie, dat de communistische Humanité plotseling aangewezen was om de bewapening van het burgerlijke Frankrijk te verdedigen, zullen wij ons toch, alle zuiging ten spijt, evenmin laten ontgaan!
De geloovige partij-communist is echter voor humor weinig toegankelijk; en de twijfel, dien Last bij zijn Paul toelaat, is dan ook daarom alleen al van zoo weinig substantieel gehalte, omdat de humor Lasts sterkste kant niet is. In zijn liefdesverklaringen is deze Paul Dujardin bij 't drakerige af, omdat Last, zoodra hij twee partij-communisten van verschillende sexe tot elkaar wil brengen, ieder gevoel van humor kwijtraakt en b.v. niet terugschrikt voor een scène als deze:
‘Paul fluisterde tegen Jeanne: ‘Je kent me nog niet, ik ben een intellectueel, een artist. Eeuwige liefde kan ik onmogelijk beloven. Je moet niet denken, dat ik trouw ben.....’
Jeanne's oogen waren diep als een vijver.
‘Zoolang je trouw aan het proletariaat blijft zullen wij het samen wel klaren!’
Is dit minder erg dan trouw aan de arische grootmoeder? Is dit minder phrase, minder zelfbedrog, minder comedie?
Achter de mystiek.
Men kan in de laatste instantie over een mystiek vertrouwen echter niet discussieeren. Ongetwijfeld vindt iemand, die bij het woord ‘proletariaat’ dezelfde sensaties ondergaat als een nationaal-socialist bij het begrip ‘Blut und Boden’, deze liefdesscène de roerende bezegeling van een subliemen band: het gaat er tenslotte om, of men tegenover een bepaalde partijleuze zijn critiek opzij kan zetten, ja dan neen. Last kan dat, omdat hij den Jean Dujardin in hem tot elken prijs als minder ‘geslaagd’ wil beschouwen dan den agitprop-regisseur Paul Dujardin, den man van de directe actie. Maar één ding kan hij niet verhinderen: dat hij zich in zijn stijl verraadt. Terwijl de gedeelten, waarin Paul optreedt, rammelen door een veelteveel aan gedebatteer (zonder dat het tot de werkelijke botsing van standpunten komt, die voor een ‘ideeënroman’ absoluut noodzakelijk is, wil hij den lezer boeien), is het de poëzie om Jean, om Afrika, die den adem heeft, op de beste bladzijden, van werkelijke inspiratie. Op hetzelfde peil staat de inzet van het boek, waarin de ontwikkeling van kapitein Dujardins huwelijk en vaderschap, en ook de jeugd van Jean zeer sober worden beschreven. Waarom heeft Last dien toon niet volgehouden? Waarom is hij later telkens weer overgeslagen op een debatteer-toon, die hem niet ligt en die hem drijft tot grof-rancuneuze en even grof-verheerlijkende (dus steeds oncritische) gesprekken tusschen brochure-menschen over de oude en de nieuwe samenleving?
Ik wil mij niet uitgeven voor ziele-dokter, en dus evenmin beweren, dat ik het geheim van Lasts psyche kan doorgronden. Maar één ding lijkt mij toch zeer duidelijk: de schrijver, die zich hier met zooveel fanatisme overgeeft aan een idee, dat zelfs de kleine politieke slimheden van de officieele dragers dier idee niet in staat zijn hem ernstig aan het twijfelen te brengen, zulk een schrijver verbergt een anderen schrijver, zooals iedere Paul Dujardin veel verbergt van een hulpeloozer, burgerlijker Jean Dujardin, en moet zich steeds weer opzweepen om toch een partijman uit één stuk te schijnen.
Menno ter Braak
Korte inhoud van het besproken boek
In ‘Een Huis zonder Vensters’ geeft Last een beeld van de huidige maatschappij, die voor de menschelijke persoonlijkheid geen uitweg biedt, wanneer zij zich niet met de burgerlijke conventies kan verzoenen. Alleen in de communistische toekomst ziet de auteur een oplossing; het individualisme beteekent waanzin, waartoe ieder komt, die zich in dezen tijd, ook politiek, isoleert.
Uitdrukking aan die opvatting geeft Last door zijn roman in te zetten met de figuur van kapitein Dujardin, gezagvoerder van een Oceaanstoomer, een romantischen, ‘ongewonen’ mensch, die zich echter bindt aan een volstrekt conventioneele vrouw, en op onverklaarbare wijze een eind aan zijn leven maakt, naar het officieele bericht meldde ‘in een vlaag van plotseling opkomenden waanzin’. In zijn beide zoons, Paul en Jean, leeft de aanleg van den vader voort; bij den een in den vorm van revolutionnaire actie, van heftigen dadendrang, bij den ander als individueele zelfbezinning, die gepaard gaat met de ontdekking van de ‘wonderen der aarde’. Paul beweegt zich in Parijs onder de communisten en maakt de groote politieke gebeurtenissen van den laatsten tijd mee; Jean komt, na met de macht der vooroordeelen kennis te hebben gemaakt gedurende zijn omzwervingen, in Marokko, waar hij ondergaat, zooals zijn vader was ondergegaan.