Mystiek en beeldspraak

Mystieke behoefte bij den ‘normalen mensch’
Mystiek in dienst van de strijdende kerk

Dr J. Brouwer, De Achtergrond der Spaansche Mystiek. (W.J. Thieme en Cie, Zutphen, 1935).

Het is tamelijk vruchteloos werk om over het verschijnsel mystiek in engeren, ‘vak-technischen’ zin te schrijven, wanneer men niet uitgaat van mystieke trekken bij den gemiddelden hedendaagschen mensch, d.w.z. den mensch der levende tegenwoordigheid; niet omdat die mensch de maat van alle dingen is, maar omdat men in hem een concreet vergelijkingspunt heeft. Veel op zichzelf zeer verdienstelijke geschriften over de mystiek als een specialen uitgangsvorm van den menschelijken geest doen dat evenwel niet; zij behandelen de mystiek als een godsdienstig, of een historisch, of ook wel een pathologisch verschijnsel, zonder zich verder te verdiepen in de psychologische wortels der mystieke aandoeningen in het ‘normale’. Dit lijkt mij een ernstige lacune; hoezeer de mystiek zich ook verbijzonderd heeft in religieuze symbolen, in historische groepeeringen en in pathologische symptomen, het is, dunkt mij, moeilijk te ontkennen, dat in het gevoelsleven van iederen mensch, zelfs den nuchtersten en meest rationalistischen, elementen zijn aan te wijzen, die men gerust als mystiek kan karakteriseeren. Het bloote feit, dat het individu zich, behalve afzonderlijkheid, telkens ook onderdeel van een geheel voelt; het daaruit volgende feit, dat het individu niet alleen zijn ik-heid wil bevestigen door handelingen en gedachten, die het van andere individuen moeten onderscheiden, maar ook zijn ik-heid telkens wil prijsgeven door handelingen en gedachten, die het met die andere individuen, met den ‘kosmos’ verbinden; en de consequentie, dat uit de veelvuldige tegenstrijdigheden van die twee richtingen een toestand van spanning ontstaat, die aanleiding geeft tot innerlijke en zelfs uiterlijke conflicten.... in die kernfeiten, volstrekt niet alleen te constateeren bij mystieken in den engeren zin des woords, is de grondslag van het mystische als tegenhanger van het verstandelijke reeds gegeven. Een tijdperk met sterk overheerschende rationalistische tendenties kan trachten de mystiek in den gemiddelden mensch te verdonkeremanen, door b.v. den nadruk te leggen op de ‘ziekelijke’ verschijnselen, die met de ‘beoefening’ der mystiek gepaard gaan, maar wegredeneeren kan het de mystieke behoeften geenszins; en het is herhaaldelijk gebleken, dat overschatting van het verstandelijke in den gemiddelden mensch een heftige mystieke reactie ten gevolge had; men zie slechts naar het hedendaagsche Duitschland, waar geen wetenschappelijke veroveringen van het negentiende-eeuwsche verstand in staat geweest zijn om den springvloed van mystieke behoeften te keeren of zelfs maar in te dammen. De politiek van het verstand is maar al te vaak struisvogelpolitiek geweest, met dit verderfelijke gevolg, dat de mystieke reactie in het tegendeel van verstand, dat is on verstand, omsloeg. Als het verstand ons bedrogen heeft, aldus de redeneering der mystieke ‘reactionnairen’, dan moeten wij onvoorwaardelijk wedden op alles, wat verstandelijk gesproken absurd is, dan moeten wij den rationalisten de argumenten uit de hand slaan, niet door betere argumenten, maar door mystiek geloof, dat zich om argumenten in het geheel niet meer bekommert. Dat dit de redeneering is van menschen, die uit afkeer van het eene boerenbedrog in het andere vervallen, kan men dengenen, die zich zonder omslag van het verstand hebben afgewend, uiteraard moeilijk aan het verstand brengen.

Er zou reeds veel gewonnen zijn, wanneer men zich aanwende het speciale verschijnsel mystiek niet als iets afzonderlijks, iets van Ruusbroec en Meister Eckehart alleen, maar als een verlengstuk van een ‘normale’ psychische behoefte te beschouwen. Ik weet, dat er verschillende taboes zijn, die een onbevangen behandeling van de mystiek niet gemakkelijk maken, maar dat kan geen geldige reden zijn om van zulk een behandeling afstand te doen. De wijze, waarop de mystici zich uitdrukken, geeft trouwens zelf duidelijk de richting aan; er is geen taalgebruik, dat meer met beeldende vergelijkingen uit het ‘normale’ leven werkt dan het mystieke taalgebruik; mystiek en beeldspraak zijn bijna synoniemen.

Als men het woord ‘beeldspraak’ op den keper beschouwt, blijkt het al dadelijk een bijzonder duidelijke vingerwijzing naar de tweeledigheid der menschelijke behoeften in te houden. In de spraak ligt opgesloten, dat het individu streeft naar formuleering, naar veralgemeening van zijn aandoeningen in het middel van allen: de taal. Het beeld is echter een waarschuwend voorbehoud: wat hier ‘gesproken’, wat hier geformuleerd en veralgemeend wordt, het is slechts de zinnelijke voorstelling van iets, dat (om welke reden dan ook) op het moment, dat de ‘beeldspreker’ spreekt, door de taal blijkbaar niet kan worden bereikt. De mensch wil iets meedeelen, tot algemeene ervaring maken, hij wil dus met anderen in contact treden door middel van woorden; maar tegelijkertijd moet hij zijn hulpeloosheid bekennen, hij moet zijn zekerheden prijsgeven door diezelfde woorden, die in andere omstandigheden zoo voortreffelijk geschikt lijken om zijn practische bedoelingen kenbaar te maken; door de beeldspraak verliest hij zich in het oneindige, want hij kan oneindig voortgaan met vergelijken, zonder ooit te stuiten op het laatste beeld; zelfs het woord ‘God’ is nog een vergelijking, want of het nu taalkundig met het begrip ‘aanroepen’ dan wel met het begrip ‘offeren’ samenhangt, het is onloochenbaar.... beeldspraak. Hier hebben wij den mensch plotseling voor ons, zoowel in zijn practische zelfhandhaving door de taal, als in zijn hulpelooze afhankelijkheid van het beeld, aangewezen op de spraak, om ‘zich te redden’, aangewezen op het beeld, om de grenzen van zijn taalvermogens telkens weer te beseffen. Zooals de beeldspraak den mensch dus ieder moment, dat hij tot persoonlijk denken komt, herinnert aan de beperktheid van zijn taalgebruik, zoo kan de mystiek hem herinneren aan de beperktheid van zijn verstand Verstandelijkheid en mystiek kunnen elkaar in één persoonlijkheid dus zeer goed aanvullen en aflossen; zij behoeven volstrekt niet op leven en dood te vechten, al zijn er dan ook verglaasde rationalisten en zwelgende mystici, die elkaar doorloopend bevechten; verstand behoeft geen gevoelloosheid en mystiek behoeft geen onverstand te zijn, al is er pedanterie van het verstand en misbruik van mystiek.

Tusschen ketterij en dienstbaarheid.

Het verband, dat er bestaat tusschen mystiek en beeldspraak, wijst er verder op, dat de verhouding der groote mystieken tot de kerkleer ook tweeledig moet zijn. Beeldspraak is een gevaar voor de vastgelegde leer, omdat de leer letterlijk opgevat en opgevolgd wil worden; wie den stap doet van de letter naar het beeld, zet de deur open voor misverstand, voor ‘dwalingen’, voor ketterij; herhaaldelijk zijn dan ook werken van mystici op den index geplaatst, omdat zij van heterodoxe thesen werden verdacht. De grenzen tusschen erotiek en religie worden bovendien dikwijls zoo vaag (men denke aan de bruidsmystiek en haar bijzonder verwarrende termen), dat ook iemand zonder scholing op het gebied van dogmatiek en kerkleer het gevaar van de beeldspraak voor de officieele onderscheidingen gemakkelijk aanvoelen kan... Maar anderzijds kan de mystiek gevoeglijk samengaan met de leer; beeldspraak is ook spraak, en de mogelijkheid bestaat dus voortdurend, om de mystieke verheviging van het gevoelsleven te kanaliseeren, vruchtbaar te maken voor het leven óók der andere geloovigen. Zonder woorden is de mystiek, die altijd haar oorsprong neemt uit een individueele behoefte, hulpeloos en machteloos; en zoodra zij naar de beeldspraak grijpt om zich te uiten, grijpt zij naar taalbeelden van de omgeving, die dóór het gemeenschappelijke van dat taalinstrument macht krijgt over de afzonderlijke individuen. De tegenstelling tusschen mystiek en kerkleer is dus maar zelden onverzoenlijk; de kerk kan tegen mystische eigenzinnigheid tenslotte weinig bezwaar hebben, wanneer het maar gelukt, het individueele dienstbaar te maken. Geen quietisme, pantheïsme en andere verslapping, maar strijdbaarheid in dienst van het geloof moet het resultaat zijn van mystieke spanningen! Het élan moet niet verloren gaan, maar gebruikt worden om de opgehoopte energie te gebruiken!

In De Achtergrond der Spaansche Mystiek geeft dr J. Brouwer een interessante bijdrage tot de kennis van zulk een mystiek élan, dat niet geleid heeft tot versplintering, maar tot versterking van het Katholieke geloof: de Spaansche mystiek der zestiende eeuw. Verdenking van ketterij ook hier (ik zou niet weten, waar zij niet geweest was, waar men in Europa mystieke stroomingen heeft aangetroffen); maar als machtiger factor een strijdbaar nationaal Katholicisme, dat de energie gemakkelijk kon opslorpen en omzetten tot ‘productiviteit’. Nuchter realisme en wantrouwen jegens de bijzondere openbaringen, die zoo licht misleiden kunnen, naast rustelooze activiteit, gevoed door practische askese. De formule, die dr Brouwer op grond van zijn omvangrijk materiaal geeft voor de Spaansche mystiek als totaliteit, luidt als volgt:

 

‘De Spaansche mystiek heeft in haar leerstellige gedeelten den dialectischen betoogtrant en de redelijke techniek van de neo-scholastiek; zij heeft den dichterlijken gloed van de Neoplatonische liefdeleer, die in de zestiende eeuw vrijwel het geheele cultureele leven van Spanje doorstraalde; zij is evangeliseerend als uiting van de godsdienstige wederopleving, die in den tijd van de katholieke koningen was ontstaan; zij is apologetisch en polemisch als uiting van de actie der Contra-Reformatie. De Spaansche mystiek is kleurig van taal en beeldspraak, zij is lyrisch en heeft de plastische verbeeldingskracht, welke aan haar verwantschap met de Moorsche beschaving herinnert; zij is wijsgeerig en vaak duister in de beteekenis van haar uitspraken, zooals de mystici uit het Noorden die op haar hebben ingewerkt. De Spaansche mystiek is teedere liefdesmystiek, zij is extatisch en dichterlijk als de mystiek van St. Bernard van Clairvaux. Zij is tevens manlijk, strijdvaardig, zelfs nuchter en zakelijk, en van levendige, actieve, maatschappelijke belangstelling....

‘Alle tegenstrijdigheden van de door zooveel geestelijke en maatschappelijke stroomingen bewogen zestiende eeuw komen in de Spaansche mystiek tezamen. In haar geheel is deze mystiek echter een hecht gebouwde ervaringswetenschap, waarin lyrische wijsbegeerte en intellectualistische theologie elkaar aanvullen en herzien’.

 

Het beeld, dat de schrijver hier van de Spaansche mystiek geeft (in hoeverre het aanvechtbaar is moet ik natuurlijk in het midden laten, aangezien ik geen hispanist ben) is zeker niet doodsch; integendeel, het houdt zooveel tegenstellingen in, dat men wel gelooven moet aan de kanaliseering van zeer sterke individueele instincten door een machtige traditie. Ook hier, evenals bij Ruusbroec en Hadewych, de beeldspraak als een bewijs van persoonlijke verhouding tot het leven; men vindt een overvloed van Illustratieve voorbeelden in het boek van dr Brouwer, b.v. bij Santa Teresa (Teresa de Cepeda y Ahumada, geb. 1515), een van de hoogtepunten der Spaansche mystiek, die de geestelijke ontwikkelingsstadia vergelijkt met vier soorten van besproeiing van het land (met emmers uit een put, door middel van een scheprad, door beekjes of een rivier, en door den regen) of bij Francisco de Osuna, die de opstijging van het geestelijk leven voorstelt door drie kussen (den voetkus, den handkus en den kus op den mond).

Zeer uitvoerig en helder zet dr Brouwer uiteen, hoe deze mystieke bloei is ontstaan uit en opgevangen door een katholieke traditie, die zich vormde in den geloofsstrijd, zoodat renaissancistische, Moorsche en Joodsche elementen konden worden verwerkt en ondergeschikt gemaakt. ‘De Spaansche kerk’, zegt dr Brouwer, ‘was een “strijdende kerk” gebleven, al haar werkzaamheden waren daardoor gekenmerkt geworden. Zij bleef den beginselstrijd voeren, de voor Spanje geopende wereld van niet-Christenen verlevendigde het geloof, de Spaansche kerk zag zich bij voortduring de taak van verkondigster en verdedigster toegewezen.’ Mystiek kon in deze gemeenschap niet anders dan samengaan met verstandelijke denktechniek, met scholastiek; het imposante voorbeeld daarvan trouwens is de door dr Brouwer grondig behandelde strijdbare mysticus Ignatius de Loyola, de stichter der Jezuïetenorde.

Dr Brouwer geeft voorts een overzicht van de groote figuren der Spaansche mystiek, van haar bronnen, en van haar denkwereld (een uitvoerige bibliographie is aan het boek toegevoegd). Er is hier zeer verdienstelijk werk verricht, want over deze periode der Spaansche geschiedenis hoort men hier vaak de zonderlingste uitspraken. Dr Brouwer verstaat bovendien de kunst, om zijn wetenschap leesbaar mee te deelen zonder in hinderlijke populariteit te vervallen, al is er in zijn stijl (evenals trouwens in zijn vertalingen van Ortéga y Gasset) iets cliché-achtigs, dat hem onderscheidt van bv. Huizinga. En om bij veel waardeering nog één bezwaar te noemen: nergens geeft dr Brouwer een afdoende psychologische verklaring van de mystiek als zoodanig. Hij stelt zich, wat dit betreft, tevreden met een paar zeer weinig overtuigende algemeenheden (zoo b.v. op pag. 171, waar hij de verhouding tusschen mystiek en scholastiek kenschetsen moet, en op pag. 242, waar het door vele taboe's omsingelde onderwerp der erotische terminologie ter sprake komt). Hier zou dr Brouwers collegahispanist Geers zich waarschijnlijk niet onbetuigd hebben gelaten. ....

Het belang van dit boek zit echter ook niet in het probleem der mystiek, maar in de wijze, waarop de Spaansche mystiek als voorbeeld van de individueele en sociale tendenties, die in het verschijnsel mystiek worden belichaamd, is behandeld. Het probleem kan men er zelf uithalen, juist omdat de historicus Brouwer het vermijdt.

Menno ter Braak.