G.K. Chesterton overleden
Een paradoxale katholiek, een ‘moderne’ middeleeuwer
Symboliek van kruis en bol
Naar Reuter uit Londen meldt, is de Engelsche schrijver G.K. Chesterton op 62-jarigen leeftijd overleden.
Gilbert Keith Chesterton werd 29 Mei 1874 te Campden Hill, Londen geboren. Hij ontving zijn opleiding aan St. Paul's en later aan de Slade School, een kunstenaarsacademie. Chesterton werd echter geen beeldend kunstenaar, hoewel hij als illustrator werkzaam is geweest. Hij voelde zich al vroeg tot de journalistiek aangetrokken; als criticus maakte hij naam in de tijdschriften ‘Bookman’ en ‘Speaker’; hij werkte mee aan allerlei Engelsche bladen, zooals de ‘Daily News’, ‘Independent Review’, ‘Illustrated London News’ etc. Hij was redacteur van het tijdschrift ‘The New Witness’.
Van Chestertons oeuvre zijn te vermelden zijn romans, die meestal moeten dienen om zijn ideeën te verkondigen (‘The Napoleon of Nothing Hill’; ‘Manalive’; ‘The Man who was Thursday’; ‘The Return of Don Quixote’; etc.); maar vooral zijn critisch-biographische geschriften, b.v. over Browning, Shaw, Dickens, Franciscus van Assisi, Thomas van Aquino. Ook als dichter (‘The Donkey’, ‘Poems’) en tooneelschrijver (‘Magic’, dat ook in ons land is gespeeld door Amsterdamsche studenten) heeft Chesterton naam gemaakt. Als strijder voor een moderne christelijke orthodoxie leert men Chesterton het best kennen uit geschriften als ‘Heretics’ (1908), ‘Orthodoxy’ (1908) en ‘Tremendous Trifler’ (1909).
* * *
Chesterton publiceerde reeds in 1915 een bundel lyriek, die volkomen katholiek van mentaliteit moest heeten. In een rede verkondigde hij in dienzelfden tijd, dat de toekomst van de wereld na den oorlog aan het katholicisme zou zijn. Alles voorteekenen van zijn toch nog zeer geruchtmakende ‘bekeering’ in 1922. Deze bekeering heeft op zijn stijl echter weinig of geen invloed gehad, omdat de paradoxale geest van Chesterton al lang op dit feit was voorbereid.
Het Kruis beteekent voor Chesterton de paradox; het Christendom is niet rationalistisch te begrijpen als een in zichzelf gesloten bol, maar als het kruis, dat in contradictie uit elkaar gaat. (Deze symboliek vindt men in Chestertons ‘The Ball and the Cross’). Daarom is deze auteur een vijand van de moderne philosophie, die hij op zijn eigenaardige, zelfverzekerde en voor andersdenkenden verre van overtuigende wijze bestrijdt. Chesterton heeft het geloof aan den vrijen wil noodig, omdat vrije wil, liefde, patriotisme en religie ons tot handelen aansporen. Als verdediger van deze soort practische mystiek is Chesterton bij uitstek een Engelschman, en zelfs verwant aan een pragmatischen geest als H.G. Wells.
Ik heb het vorigê jaar Chesterton en zijn stijl gekarakteriseerd naar aanleiding van zijn boek over Thomas van Aquino, dat in een Nederlandsche vertaling het licht heeft gezien; bij die gelegenheid heb ik hem vergeleken met Anton van Duinkerken. Zonder eenigen twijfel, schreef ik toen, is Chesterton een beweeglijke, amusante en spitsvondige geest, wiens paradoxen in veel gevallen raak zijn; hij is in enkele opzichten te vergelijken met den Nederlandschen essayist Anton van Duinkerken, die ook dikwijls beweeglijk, amusant en spitsvondig kan zijn, al gaat zijn durf nog aanzienlijk minder ver dan die van zijn Engelschen broeder in de ware leer. Voorwaarde voor deze paradoxale geesten is echter, dat zij met hun paradoxen opereeren kunnen uit een veilig centrum, dat voor hen nimmer probleem worden kan, omdat het de zekerheid representeert van den bridgespeler; zoowel in het geval Chesterton als in het geval Van Duinkerken is dat centrale bolwerk het katholicisme. Daarom is het voor deze soort auteurs gemakkelijk genoeg met zulk een bolwerk in den rug als dekking hun vuurwerk af te steken ter eere van den generaal der vesting, Thomas van Aquino.... Zoowel Chesterton als Van Duinkerken hebben wat men noemt de ‘gave des woords’, en zoolang men hen niet dwingt rekenschap af te leggen van het feit, dat zij zich zoo angstig in het bolwerk hebben ingegraven, hebben zij altijd ‘het laatste woord’; zij zien alle goedkoope kanten van de Hervorming, de Renaissance en de Duitsche philosophie, en zien alle goedkoope kanten van hun eigenlijk geestelijk ‘bezit’ zorgvuldig voorbij; aldus imponeeren zij den voor het vuurwerk ontvankelijken buitenstaander, vooral wanneer zij (zooals Chesterton) met het gezicht van den zedemeester durven te beweren, dat de moderne philosophie ‘fout’ is, omdat zij altijd begint met een.... paradox! Mag men Chesterton gelooven, dan kan men Hobbes, Hegel, Kant, Bergson, Berkeley en William James over één kam scheren, omdat zij in de strikken van den paradox zijn gevallen, die ‘het prijsgeven eischte van wat men een gezond standpunt zou noemen’. Een gezond standpunt is (men kan het opmaken uit de wijze waarop Chesterton zijn heiligen Thomas idealiseert) volgens dezen paradoxalen geest, die anderen van paradoxen beticht, alleen te vinden bij de scholastische philosophie, die van het goed vertrouwen uitgaat, dat het Christelijk dogma wel redelijk, en de redelijkheid wel Christelijk (of liever: katholiek) zal blijken te zijn. ‘De groote intellectueele traditie, die van Pythagoras en Plato tot ons gekomen is’, zegt Chesterton, ‘werd niet, tijdelijk of voorgoed, verbroken door kleinigheden als de plundering van Rome, de triomf van Attila of al de barbaarsche invallen van de Donkere Eeuwen. Ze is eerst verloren gegaan na de invoering der boekdrukkunst, de ontdekking van Amerika en al de verlichting van de Renaissance en de moderne wereld.’
Aan zulke handige, maar ook niet meer dan handige formules herkent men den geboren journalist naar den geest, die in Chesterton altijd levend is gebleven; en men kan er uit afleiden, waarom deze man steeds oppervlakkig boeide, maar nooit overtuigde.... behalve hen, die bij voorbaat al overtuigd wàren.
M.t.B.