Nieuwe uitgaven

Tiemen J.C. Gerritsen, Judith. Tooneelspel in 5 bedr. (Nijgh en Van Ditmar, Rotterdam 1935).

De schrijver van dit stuk heeft het verhaal uit het apocriefe Judith-boek weer opgenomen om er zijn eigen psychologische verklaring van te geven. Hij brengt daarbij den moord op Holophernes op den achtergrond om de liefde van Judith voor den veldoverste van Assyrië tot hoofdmotief te maken; in zooverre volgt hij dus de opvatting van Hebbel. ‘Met Hebbel aannemend.’ zegt de schrijver in een voorwoord, ‘dat Judith en Holophernes in volledige aanraking met elkander zijn geweest, heeft mij sinds lang de vraag geboeid: hoe kon de superieure Judith den wreeden vijand Holophernes aldus naderen; en meer nog de vraag: hoe kon Judith, de vrouw, nadat zij zich aan hem gaf, den man Holophernes dooden.’

 

Het is natuurlijk niet aan twijfel onderhevig, dat de heer Gerritsen door het Judith-probleem geboeld is geweest; maar zijn tooneelstuk had desalniettemin na dat van Hebbel wel ongeschreven kunnen blijven. Het is een rhetorisch en declamatorisch geheel, dat in het geheel geen oplossing geeft, omdat het nergens van eenige werkelijke verfijning getuigt. De omkeer van Judith, die het belangrijkste moment had moeten zijn, en die den overgang van liefde naar moord aannemelijk had moeten maken, blijft geheel bevangen in den opera-stijl, dien de heer Gerritsen ten onrechte houdt voor den stijl van het drama. (Deze vergissing komt overigens wel meer voor: men leidt uit zekere uiterlijkheden van het drama uit vroeger tijden af, dat die uiterlijkheden daarvan het wezenlijke waren). Met Maeterlincks ‘Monna Vanna’, dat m.i. ook nog al eens overschat werd, kan ‘Judith’ van Tiemen J.C. Gerritsen al evenmin concurreeren. Het blijft dus duister, waarom deze Judith zich emancipeerde van de oude stof; want daarbij kan ieder zich het zijne denken, terwijl Gerritsens heldin door haar schoolsche zinnen de fantasie ernstig belemmert.

M.t.B.