Succesboeken

Invloed van het succes op schrijvers
Romans van den Mont-Blanc en Friesland

A. den Doolaard, De Groote Verwildering. (Em. Querido's Uitg.-Mij, Amsterdam 1936). Antoon Coolen, De Drie Gebroeders. (Nijgh en v. Ditmar, Rotterdam 1936) -

Misschien zullen de nieuwe romans van Den Doolaard en Antoon Coolen sommige lezers voornamelijk inspireeren resp. tot een Alpentocht en een bezoek aan Friesland; maar mij inspireeren ze in de eerste plaats tot een beschouwing over den invloed van het succes op den schrijver. De psychologie van het succes is n.l. een belangrijk onderdeel van de psychologie van den kunstenaar überhaupt. Er is niets, waarop iemand (alle misleidende groote gebaren en manifesten ten spijt) aan het begin van zijn ‘litteraire loopbaan’ minder vertrouwt dan op het effect van zijn schrifturen op anderen; de manifesten kan men zelfs het best opvatten als pogingen tot ‘overcompensatie’ van het minderwaardigheidsgevoel, dat het ontbreken van een gevestigde reputatie den jongen auteur bezorgt, als hij het al niet van vroeger hèèft. Het feit, dat hij op een gegeven oogenblik succes heeft (en dat meestal op een tijdstip van zijn leven, dat hij het nog geenszins verwacht), zal daarom dezen jongen auteur in den beginne meestal verbijsteren; want hij is nu plotseling niet alleen meer zichzelf, hij is ook de representant van een naam, die toevallig zijn eigen naam is. Die sensatie heeft op den één een geheel andere uitwerking dan op den ander; de één komt de verbijstering niet meer te boven en begint onmiddellijk met den roem te accepteeren en te stabiliseeren; een ander heeft moeite hem te aanvaarden, maar weet zich toch langzamerhand met zijn publieken naam te identificeeren, om op den duur òòk de man te worden van zijn naam, hoezeer er ook stemmen in hem blijven fluisteren, die zich daartegen verzetten; weer een ander blijft, alle succes ten spijt toch zichzelf en zal aan het feit van zijn beroemdheid hoogstens een zekere rust ontleenen (de rust van een publiek te hebben, waarop men rekenen kan, dat den auteur ontslaat van voortdurende zorgen om 't bestaan en van strijd om rechtvaardiging). Dit laatste geval is ongetwijfeld het zeldzaamst, juist omdat het succes voor het niveau van den auteur zoo buitengewoon gevaarlijk is; Van Schendel is er ten onzent een sprekend voorbeeld van. Beroemd geworden, meermalen genoemd voor den Nobelprijs (en terecht!), verzekerd van een vast afzetgebied, ook bij minder gretig geconsumeerde boeken, is hij desalniettemin zoozeer zichzelf gebleven en zoo weinig slachtoffer geworden van zijn publieken naam, dat men iederen criticus kan tarten een spoor van concessie aan den gemeenen smaak in zijn werk op te sporen .... Er is ook nog het succes van den schrijver type Multatuli, dat eigenlijk een ‘schandaalsucces’ is, en berust op een soort geestelijk masochisme: men bemint de hand, die slaat, den bek die bijt, om het met een bekend dichter te zeggen; maar zulk een succes valt buiten het kader van deze beschouwing, omdat het gepaard gaat met een veel diepere onverschilligheid van de gemeenschap voor de werkelijke bedoelingen van dezen auteur; geaccepteerd als enfant terrible, blijft hij, zoolang hij leeft en nog jaren daarna, in wezen impopulair, symbool van negativiteit; hij zal dus de houding van martelaar doorgaans verkiezen boven die van den gevierden man en zijn betrekkelijk succes altijd blijven voelen als een paradoxale eenheid van hulde en verachting

Bergfilm in proza

Het is niet van belang ontbloot eens na te gaan, hoe het succes de geschriften van twee zeer populaire auteurs, te weten A. den Doolaard en Antoon Coolen, heeft beïnvloed. Zij zijn beide op een bepaald punt van hun ‘carrière’ plotseling beroemd geworden; als ik mij wel herinner, werd Den Doolaard beroemd na De Druivenplukkers en Coolen na Het Donkere Licht. Bij beiden ook heeft deze beroemdheid stabiliseerend gewerkt; van nature geen probleemzoekers, werden zoowel Den Doolaard als Coolen door het succes aangemoedigd voort te gaan in de eenmaal ingeslagen richting. De wijze waarop de stabiliseering zich heeft voltrokken, is bij beide echter geheel verschillend.

 

Nemen wij eerst Den Doolaard. Hij heeft zich ontwikkeld van lyricus tot romanschrijver, van balladendichter tot poëtisch verteller; die ontwikkeling blijft tot dusverre het karakter van zijn romans volkomen bepalen. Psychologische nieuwsgierigheid is Den Doolaard vrijwel onbekend gebleven; ook in zijn romans bleef hij een lyrisch verteller, varieerend tusschen schilderachtige romantiek en vlotte journalistiek. In het werk, dat hem door groote oplagen over geheel Europa een naam verschafte, die hij in zijn vaderland al had (het eerste boek, dat ik op de Piazza San Marco te Venetië in een étalage zag liggen, was dit Orient Express, uitgestald naast Gummi van Madelon Lulofs) schonk hij een mengsel van natuurlijk schrijftalent en slordige persoonsverbeelding zoo nu en dan op het drakerige af; hier was de lyricus aan het woord, die even sterk op kleur en lijn reageerde als hij fundamenteel blind was gebleven voor de nuances van het zieleleven zijner sujetten. Een zeer ongelijk boek, maar uiterst karakteristiek voor den balladendichter, die proza is gaan schrijven.

 

In zijn nieuwen roman, De Groote Verwildering, is deze ‘gestabiliseerde breuk’ nog veel duidelijker te constateeren; men zou zelfs kunnen zeggen, dat Den Doolaard nu een nog zuiverder formule voor zijn soort romantiek heeft gevonden dan in Orient Express het geval was. Zeer scherp kan men hier naast elkaar zetten de twee eigenschappen van dezen auteur: zijn in de beschrijvingstechniek van het proza ondergebrachte lyrische begaafdheid en zijn in uiterlijkheid vastgeloopen typeering van menschen. Zonder twijfel is De Groote Verwildering daarom gaver dan Orient Express; men vindt de twee gebieden nu zoo prachtig gescheiden dat zij elkaar nauwelijks meer compromitteeren kunnen. Het gegeven is al dadelijk een aanwijzing in welke richting men dezen schrijver moet zoeken; het is de ‘fatale berg’, de Mont Blanc, die hier in het centrum staat. Men leest zulk een boek met dezelfde gewaarwording, waarmee men de bergfilms van Arnold Fanck en Leni Riefenstahl ziet (als ik mij niet zeer vergis, is de geschiedenis van de bestijging van den berg door Jacques Balmat trouwens door de laatstgenoemde al verfilmd): met alle toegeeflijkheid voor het verhaal en de menschen, omdat men onmiddellijk merkt, dat in het ‘scenario’ de gletschers en de kristallen de hoofdrol spelen. Hoewel Den Doolaard vergeleken met zijn collega's van de film in het nadeel is, omdat hij geen gebruik kan maken van ons kostbaarste instrument voor het pittoreske, het netvlies, weet hij zijn schade ruimschoots in te halen door zijn balladistische begaafdheid; alles, wat in dit boek aan kleur en geur zichtbaar kan worden gemaakt door middel van de taal, komt in dezen stijl uitstekend tot zijn recht.

 

Maar wat de menschen betreft: zij zijn uitsluitend de filmacteurs van een bergfilm in proza. Zij handelen, zij spreken, zij hebben hun overwegingen, maar zij zijn volkomen romantisch-conventioneel, zoowel de tragische Jacques Balmat als zijn vrouw Jeanne-Marie, zoowel de schrijver Dumas als de professor uit Genève, De Saussure. Men krijgt echter nauwelijks de gelegenheid zich daarover te ergeren, want de twee systemen, dat van beschrijving en dat van conventioneele psychologie (minder complimenteus gezegd: hoogere kitsch), zijn thans in een verhouding gebracht, die geen misverstand meer kan baren. Den Doolaard heeft het niveau gevonden, waarop hij een roman kan schrijven, die overeenkomt met de verlangens van het publiek, dat hem beroemd heeft gemaakt. Men beschouwe dat niet louter als commercieele politiek, maar de ontwikkelingsgang van een schrijver, die door zijn talent op deze reputatie was aangewezen, die bovendien in het boeien van zijn lezers door zijn middelen stellig bevrediging zal vinden. Het zou donquichoterie zijn, romans van zijn hand met de maatstaven van de groote psychologen te meten.

Romantische psychologie

Bij Antoon Coolen liggen de zaken anders. Men heeft een tijdlang gedacht, dat hij voorgoed gestabiliseerd was op Peelpeil, dat hij, met andere woorden, zijn litteraire leven zou eindigen, als hij de laatste turf van het Peelgebied had afgegraven. Maar Dorp aan de Rivier bracht een opmerkelijke verandering in het werk van dezen Brabander. Het boek was rijker aan motieven, beter geschreven, vaak uitstekend verteld; de monotonie van het dialect was verdwenen, men kon een boek van Coolen in gewoon Nederlandsch lezen. Was het de stof, door den schilder-arts Hendrik Wiegersma geleverd, die Coolen inspireerde tot een zoo afwisselend verhaal? Of was het de verandering van ‘decor’, die hem afbracht van zijn cliché geworden Peelistischen stijl? Hoe het zij, Dorp aan de Rivier had alle qualiteiten van een romantisch boek zonder de platitudes, die sommige soorten romantiek aankleven; men kon het vergelijken met Gösta Berling, maar het was zeker niet de mindere van deze veelgelezen historie.

 

In De Drie Gebroeders houdt Coolen zich nu wederom bezig met de stof, die zijn stijl verjongde. Het is ditmaal niet het dorpje aan de Maas, dat de achtergrond is van het gebeuren, maar het is Friesland, het land der meren en der Van Taekes. In Dorp aan de Rivier was de hoofdpersoon de dokter, Tjerk van Taeke; in De Drie Gebroeders is het aanvankelijk de vader, Friso van Taeke, eveneens arts en minstens even overschuimend van vitaliteit als zijn zoon. De drie gebroeders zijn Tjerk, Evert en Wobbe, met wier lotgevallen de schrijver zich achtereenvolgens bezig houdt, zonder zich echter veel te bekommeren om den geijkten romanvorm. Hij schrijft in de eerste plaats om de atmosfeer, ook van de menschen; in de atmosfeer van het land zijn ook personages opgenomen. Het land is ditmaal hoofdzakelijk een Noordelijk land, maar het vervult toch ongeveer dezelfde rol als het Brabantsche landschap in Dorp aan de Rivier; de geboren romanticus weet zijn milieu, zonder daarom verraad te plegen aan de authenticiteit, zoo te poëtiseeren, dat het vervormd wordt tot een omgeving van romantisch geziene wezens. Ook deze eigenschap verbindt Coolens stijl met dien van Gösta Berling; hoe de bijen der fantasie in de korven der werkelijkheid willen kruipen, moeten zij zelf maar weten, staat daar ergens en men kan het van Coolens boek ook zeggen. De romanticus voelt voor vergrooting en transplantatie van nuchtere gegevens in de sfeer der legende.

 

Op dit punt echter blijkt ook het verschil tusschen Coolen en Den Doolaard. Terwijl bij den laatste de psychologie in een volkomen conventioneel schema is vastgelegd, zijn de personages van den eersten wel degelijk psychologisch verantwoord; ik noem die psychologie romantisch, maar niet schematisch, zooals die van Den Doolaard. Daarom behoeft men onder het lezen van De Drie Gebroeders zijn nieuwsgierigheid naar levende karakters dan ook niet stop te zetten. Integendeel zelfs: men voelt zijn nieuwsgierigheid sterker worden, men wil zich voortdurend rekenschap geven van de methode, die Coolens psychologie bepaalt. Ik kom tot de conclusie, dat hij een zeer zuiver gevoel heeft voor de karakteristieke anecdote, die een persoonlijkheid typeert, maar dat hij tevens alleen in staat is zulk een persoonlijkheid te objectiveeren als romanfiguur door de poëtische versluiering der romantiek. Uit de eenheid van beide is zoowel Dorp aan de Rivier als De Drie Gebroeders ontstaan en uit de eenheid van beide, kan men ook Coolens succes verklaren; de poëtische kleurigheid wordt kernachtiger en zakelijker door de toespitsing op de anecdote, de scherpte der anecdote wordt echter, omgekeerd, ook verzacht door de legendarische atmosfeer, waarin zij wordt veralgemeend en tot fabel gemaakt.

 

De Drie Gebroeders is zeker niet de mindere van Dorp aan de Rivier; het boek is even boeiend geschreven en even rijk aan verrassende motieven. De illustraties van Hendrik Wiegersma, waarmee De Drie Gebroeders verlucht is, accentueeren door hun romantische geaardheid den stijl der schriftuur op zeer gelukkige wijze.

Menno ter Braak.

Korte inhoud van de besproken boeken

Den Doolaard heeft als onderwerp voor zijn nieuwen roman ‘De Groote Verwildering’ gekozen de lotgevallen van den gids Jacques Balmat, die (in de achttiende eeuw) den hoogleeraar De Saussure assisteerde bij zijn onderzoekingen op den Mont Blanc. De roman begint met het verhaal, dat de oud geworden Balmat aan Dumas doet over de eerste bestijging van den berg door hem en dokter Paccard; een verhaal, dat meer verzwijgt dan onthult. Want Balmats leven is door den fatalen berg verstoord; de Mont Blanc is zijn groote hartstocht. Ten slotte vindt Balmat, gedreven door de hallucinatie van verborgen schatten, den dood.

In ‘De Drie Gebroeders’ is het wederom de familie Van Taeke, bekend uit ‘Dorp aan de Rivier’, die Antoon Coolen gediend heeft als stof voor zijn romantische verbeelding. Friso van Taeke, de vader, praktizeerend arts in een Friesch plaatsje; Tjerk, Evert en Wobbe, de drie broers; Sjieuwke, de ongehuwde zuster van Friso, die een kind wil hebben; Marijke, de jonge vrouw van Evert.... dat zijn enkele figuren uit dit boek, dat zeer rijk is aan in los verband gecomponeerde motieven. Het eindigt met de begrafenis van Tjerk van Taeke, op het kleine Friesche kerkhof, dicht bij de zee.