Specialiteiten

De roeping van den mensch is mensch te zijn
Multatuli's interpellatie

Multatuli, Duizend-en-Eenige Hoofdstukken over Specialiteiten. Nieuwe uitgaaf van de Wereldbibliotheek, Amsterdam 1937.

ER IS in den laatsten tijd over den persoon van Multatuli in deze kolommen zooveel onverkwikkelijks geschreven naar aanleiding van zijn verhouding tot zijn zoon, dat de nieuwe, groote uitgave, die bij de Wereldbibliotheek van zijn Specialiteiten is verschenen mij een welkom voorwendsel aan de hand doet om, ter verademing, van den vader en den zoon af te stappen. Ik wil allerminst beweren, dat die verhouding van geen belang zou zijn voor de kennis van Multatuli's persoonlijkheid; niets is onbelangrijk voor die kennis, zelfs de schijnbaar onopvallendste hobby niet, zelfs de vaderliefde en de kinderliefde, subs. vaderhaat en kinderhaat niet; maar zoo dwaas als het is bepaalde particuliere bijzonderheden uit een verkeerd begrepen gevoel van gêne tegenover het privé-leven te verdoezelen, zoo dwaas is het ook, om den schrijver in het moeras van dat privé-leven te laten smoren. Een herdruk van de Specialiteiten is, zoolang er geen nieuwe complete en verantwoorde uitgave van alle werken van Multatuli bestaat, geenszins een overbodige luxe; want in tegenstelling tot Max Havelaar is dit werk betrekkelijk weinig bekend; het deelt althans zeker niet in de geweldige populariteit van dat eerste boek, waardoor Multatuli Multatuli werd, terwijl het toch minstens even belangrijk is als sleutel tot dezen wonderlijk-gecompliceerden (en bij tijden ook wel eens wonderlijk-simplistischen) geest.

De moralist Multatuli.

Dàt het zoo is, is niet geheel onbegrijpelijk. Naar den vorm zijn de Specialiteiten door hun groote uitvoerigheid in onderdeelen zeker minder geslaagd dan de Havelaar. Multatuli schreef deze ‘duizend-en-eenige’ hoofdstukken, volgens eigen getuigenis en geheel in de lijn van zijn temperament, ‘met de snelheid van twintig knoopen in de sekonde’. ‘Sneller, sneller, ik schrijf als de bliksem, 't papier siddert, de inkt spat.... vooruit, vooruit!’ Die snelheid van schrijven is aan den eenen kant een bewijs van de helderheid, waarmee het probleem van het specialisme hem voor oogen stond; aan den anderen kant verleidt dezelfde snelheid hem (ondanks zijn verzekering, dat het tegendeel het geval is) tot talrijke uitweidingen, contra-specialismen als het ware, pogingen om het ééne kernprobleem door een overvloed van voorbeelden zoo in de hersens der lezers te hameren, dat zij, gekneveld en afgesneden van alle zijwegen, hun ongelijk moeten bekennen. Men merkt in de Specialiteiten bijna nog meer dan in de Ideën, dat Multatuli zich dikwijls ongewild vereenzelvigt met een publiek, dat nog niet ‘bekeerd’ is, maar nog ‘bekeerd’ moet worden; en dat schaadt, voor ons gevoel, den stijl van het geheel, dat brengt die onloochenbare langademigheid in het betoog, die door de schitterende improvisatorische effecten niet volkomen kan worden vergoed. Echter: het probleem is hier zóó belangrijk, dat men gaarne iets van die fouten als ‘défauts de la qualité’ op den koop toe neemt; want in de Specialiteiten ontdekt men toch in den geconcentreerden toestand het fundamenteele probleem van den moralist; Multatuli, zooals men in Max Havelaar, veel gemakkelijker blijkbaar, het fundamenteele probleem van den strijder tegen onrecht ontdekte, die zich eveneens Multatuli noemt. Deze beide boeken kan men beschouwen als de twee polen van Multatuli's wezen, dat bestaat krachtens de spanning tusschen den man der directe actie en den man der moralistische bespiegeling. Ongetwijfeld werd Multatuli door zijn aandeel in de Lebakzaak tot schrijver, maar met dat geval en de daaraan verbonden consequenties is de genialiteit van zijn schrijverschap allerminst uitgeput; de Specialiteiten zijn er om te bewijzen, dat Multatuli in staat was onze gansche cultuurmoraal als probleem te stellen. Hij werpt in dit boek vraagstukken op, die voor ons van even actueel belang zijn als voor zijn tijdgenooten; dit in onderscheid met de Lebakzaak, die in zekeren zin historie werd en door historici ook als zoodanig kan worden behandeld. Men kan niet zeggen, dat Multatuli in de Specialiteiten dat vraagstuk van specialisme en menschelijkheid heeft opgelost, of zelfs maar heeft uitgeput door zijn vele voorbeelden; maar werd het na hem wèl opgelost? Heeft de samenleving niet veeleer angstvallig vermeden, het vraagstuk zuiver en ernstig te stellen, omdat men er maar liever over zwijgt en ‘geen slapende honden wakker wil maken’?

Hoe dit ook zij, de opvatting, als zou Multatuli door deze Specialiteiten-critiek het liefhebberen in de wetenschap hebben aangemoedigd of in de hand gewerkt, is volmaakt onjuist. Hij zegt zelf op één der laatste bladzijden van dit geschrift:

‘Qui trop embrasse mal étreint, zeker! Ik verdedig geen onberaden verbrokkeling van gaven. Wie te veel omvatten wil, zou zich maken tot 'n specialiteit van wanbegrip.’ ‘Maar’, laat hij erop volgen (en van dit probleem nu maakt men zich meestal maar met een Jantje van Leiden af), ‘evenzeer is 't waar, dat men niet tot juistheid van oordeel geraakt door 'n idioot staroogen op 'n àl te gering deel van wat ons omgeeft. Op geestelyk en stoffelyk gebied beide, staat al wat is in verband met iets anders, onmiddellyk met het naastliggende, middellyk met het verwyderde....

Ons leven is te kort om op alles te letten, zegt men.

Ons leven is te kort omalleste verwaarloozen, is m'n antwoord.

Juist de aanhoudende pogingen om 't verband tusschen alles en alles te vatten - ziehier het punt waar poëzie en wysbegeerte ineensmelten - zijn noodig om ons iets van de onderdeelen te doen begrypen....

De koe eet gras, herkauwt, eet weer gras en herkauwt weder tot ze geslacht wordt. Dat is háár Specialiteit.... Excelsior, Excelsior: De roeping van den mensch is Mensch te zijn.’

The right man on the right place.

Als motto staat boven dit geschrift van Multatuli: ‘The right man on the right place’. De kernvraag van de Specialiteiten is, hoe het verbroken evenwicht tusschen den ‘right man’ en de ‘right place’ te herstellen. In de middeleeuwsche samenleving, die door de indeeling in standen en 'n eenvoudiger arbeidsverdeeling tot op zekere hoogte automatisch gevrijwaard was tegen de vervreemding tusschen ‘right man’ en ‘right place’, zou het probleem der specialiteiten nooit hebben kunnen opkomen. Het is representatief voor de negentiende eeuw, de eeuw der techniek en de eeuw van het almachtige verkeer (verkeer tusschen menschen en waren, verkeer in geld), het typeert een maatschappij, die haar natuurlijke elite-begrippen verloren heeft en zich nu verbaasd begint af te vragen, waar die steeds groeiende veelheid van kennis, gepaard gaand met een steeds grooter verwarring in het brein der afzonderlijke individuen, eigenlijk voor dient. Of beter gezegd: het is niet de geheele maatschappij, die zich dat afvraagt, want zij heeft er te veel belang bij om zich zoo lang mogelijk iets wijs te maken op dit gebied, b.v. dat ‘alle beetjes helpen’ of dat ‘ieder een steentje bijdraagt’ tot.... ja, tot wat? Tot een steeds volmaakter wordend gebouw? Of tot een immensen toren van Babel, die op een gegeven oogenblik door complete desorganisatie in puin zal storten?

Op dit punt wrijft een geboren non-conformist zonder veel neiging tot doodzwijgen van kardinale vraagstukken zich de oogen uit; op dit punt ontstaat een werk als de Specialiteiten van Multatuli. Hij waagt het een toren van Babel te noemen, wat de spraakmakende gemeente nog altijd blindelings als een naar volmaking groeiende architectuur wenscht te beschouwen. Zonder het zoo te formuleeren, eischt hij ‘nieuwe middeleeuwen’, maar niet op de wijze der reactionnairen en katholieke apologeten; hij eischt slechts, dat men zich bewust worde van de paradoxale vervreemding tusschen ‘right man’ en ‘right place’. Voorloopig lost hij niets op, maar hij maakt zich al verdienstelijk genoeg door te interpelleeren, waar de anderen nog niet eens een scheur of lek in de constructie vermogen te ontdekken. Met het gevolg, dat die anderen hevig verontrust worden, en den interpellant voor een dilettant uitmaken, omdat hij hun rustige toewijding aan een wetenschappelijk onderdeeltje of het postzegelverzamelen niet met denzelfden specialistischen ernst beschouwt, waarmee zij die dingen zelf beschouwen. De interpellant vraagt om menschen; de specialisten antwoorden, met Slijmering, ‘dat zij het zoo dròk hebben’ met hun vakbelang. ‘Het leven is te kort om op alles te letten’. Waarop de interpellant: ‘Het leven is te kort om “alles” te verwaarloozen!’

Dat is het dilemma, waaraan Multatuli vergeefs tracht te ontkomen door zijn uitspraak, die soms inderdaad klinkt als een verkiezingsleuze: ‘De roeping van den mensch is Mensch te zijn.’ Immers: iemand, die niets hoort ‘roepen’ van dien aard, die allang tevreden is met zijn vakje en zich niets aantrekt van het vakje, waarin zijn buurman ploetert, die iemand vindt, dat de roeping van den mensch is vakman (goed vakman, deugdzaam vakman, vroom vakman, etc. etc. vakman) te zijn, en dat men vanzelf al mensch is door het onloochenbaar bezit van een neus, twee oogen en twee ooren, een mond, twee handen en nog enkele onderdeelen en scharnieren meer, waarover het gras, dat groeit, en de koe, die het gras opeet, niet beschikken. Waarom schreeuwt die ordinaire man dan zoo hard, dat de roeping van den mensch is mensch te zijn? Hij moet wel tot het vakgilde der dilettanten en zenuwlijders behooren!.... En weer anderen beginnen spoorslags, aangetrokken door de welluidendheid der proclamatie, met niets anders dan mensch te zijn, hun twee oogen over alles te laten gaan, hun twee ooren bij iederen katheder twee minuten te luisteren te leggen en hun éénen neus gedurende één seconde in ieder vak te steken, dat toevallig binnen hun bereik komt; dat zijn de door de wol geverfde Multatulianen, die den naam Multatuli in discrediet hebben gebracht, omdat zij niet interpelleerden, zooals hun meester, maar direct wilden decreteeren. Zij vertegenwoordigen die ‘onberaden verbrokkeling van gaven’, die de spotvorm is van het ouderwetsche specialisme, en waartegen Multatuli in zijn Specialiteiten zelf met den meesten nadruk waarschuwt.

Waardevermindering van het individu.

Ik wil er (misschien ten overvloede) nog eens de aandacht op vestigen, dat het fundamenteele probleem van de Duizend-en Eenige Hoofdstukken over Specialiteiten met al deze voorbarige ‘oplossingen’ niets uitstaande heeft. Dat probleem is het ‘kretinizeeren der individuen’, zooals Multatuli het ergens noemt; het is de waardevermindering van den mensch door het specialisme, nadat het specialisme uit de waarde vermeerdering van den mensch als individu door de Renaissance was voortgekomen. Want dit behoort op den voorgrond te staan: niet veel-weten is den mensch waardig, en evenmin weinig-weten of niets-weten, maar waardig is hem alleen de stijl, waarin hij weet of niet weet. Zoowel het tot barstens toe volgepropte hoofd als het hoofd, waardoor men vrij kan schieten, omdat er niets in zit, is een vorm van specialisme, in den zin, dien Multatuli aan dat woord hecht; men ontkomt pas aan het specialisme, als het weten of niet-weten tot iets dient, als het vorm geeft aan de persoonlijkheid, die zich van het weten bedient. Achter het probleem van het specialisme stelt Multatuli dus het probleem van de menschelijke waardigheid en het probleem van den persoonlijken stijl; hij wil den ‘uomo universale’ der Renaissance uit zijn graf oproepen, niet echter als wassen beeld uit het panopticum der historie, met historische attributen, zooals de beroemde baard van Leonardo da Vinci, maar als spontane schepping van deze wereld uit deze omstandigheden, waaronder wij leven.

Aan den negentiende-eeuwer, die zich nog in slaap kon laten wiegen door den aanblik van den fraaien voorgevel, die Vooruitgang heet, kon het probleem der Specialiteiten zich nog voordoen als een spel. Die voorgevel is nu radicaal verwoest door een ‘totalen oorlog’, waarvan ook Multatuli nog nauwelijks een vermoeden kon hebben. Laten wij hem erkentelijk zijn, omdat hij minstens vermoedde, dwars tegen zijn tijdgenooten in, dat de voorgevel het huis alleen voor den vorm ‘dekte’, d.i. verfraaide en tegelijk vervalschte......

Menno ter Braak.