Marianne Philips, Henri van den Overkant (C.A.J. van Dishoeck), Bussum).
Deze roman van de vruchtbare schrijfster Marianne Philips, die zeer vruchtbaar is in haar productie, onderscheidt zich aanzienlijk van haar mindere boeken. Hoezeer haar stijl ook bepaald moge blijven door realistische uitvoerigheid, er is in ‘Henri van den Overkant’ iets zeer levends en boeiends, dat dadelijk de aandacht trekt. Het is een sociale roman, zonder de grofheid en psychologische onwaarachtigheid van sommige opzettelijk-collectivistische voortbrengselen; in het middelpunt staat een zeer concrete persoonlijkheid, die zich tot volwassenheid ontwikkelt, en het sociale milieu (de Joodsche middenstand van Amsterdam in den tijd van de opkomst der socialistische gedachte) is om dezen Henri met zorg gegroepeerd. De schrijfster heeft zich zeer goed gedocumenteerd, zonder daarom in een uitstalling van documenten te vervallen; dat geeft aan het boek zeker sfeer. Alleen de realistische uitvoerigheid is hier en daar storend; altijd moet de Nederlandsche romanschrijfster weer laten merken, dat zij voor de ‘erge dingen’ niet bang is, en in zulke gevallen offert ook Marianne Philips aan het groot vertoon. Zij weet echter doorgaans de klippen der smakeloosheid te omzeilen; toch karakteriseeren dergelijke passages het boek met al zijn onmiskenbare qualiteiten nog als een overgangsproduct. Ook de kunstenaarsfiguur Henri heeft onder dien toestand wel eens te lijden.
De hoofdverdienste van dezen roman blijf: echter de zuiverheid van de waarneming, vooral van de Joodsche wereld en de sociale roerigheid in het negentiende-eeuwsche Amsterdam; en dat is een verdienste, waaraan men niet voorbij mag gaan.
M.t.B.