De Bundel

Het orgaan der jonge en flinke mannen.

Het Octobernummer van ‘De Bundel’, het ‘nationaal cultureel maandblad’, waarvan wij destijds het eerste nummer hebben aangekondigd, bereikt ons weer tijdig, zoodat wij gaarne nota nemen van de frissche geluiden, die in deze bladzijden verneembaar zijn, ‘Nationaal cultureel’ wil zeggen ‘fascistisch’, en ‘fascistisch’ wil zeggen jong en flink. De kracht, die b.v. van den eeuwig jongen en flinken Henk Kuitenbrouwer en zijn volksch levensideaal uitstraalt (keep that schoolboy complexion), is verrukkelijk; hij kent de terminologie der nazi's op zijn duimpje en zou gaarne ook bij ons iets van die volksche mentaliteit invoeren; men leze slechts zijn van geestdrift overloopende artikel ‘Volk en kunst’, waarin het ideaal van de Liparische eilanden en de concentratiekampen ons met de heerlijkste kleuren wordt geschilderd.

Veel jonger en flinker nog is echter Paul Vlemminx, die voor deze gelegenheid de poëzie heeft verlaten om een aantal kernachtige ‘Aanmerkingen’ te formuleeren. Hij is tegen ‘Gallië’, d.i. Frankrijk (men moet de taal der bloed-en-bodem-enthousiasten met eeuwen vermenigvuldigen om hun ware bedoelingen te onderkennen), en natuurlijk voor het Duitsche broedervolk, dat volgens hem in de pers, die de Joden protegeert, schandelijk belasterd wordt. Edoch onze jonge flinkheid laat zich niet ontmoedigen: ‘Het journalisme is een echte kultuurpest. Maar de dietse jeugd gebruikt haar eigen hersens.’ Goddank. Het einde van de ‘Aanmerkingen’ is tevens de apotheose der jonge flinkheid:

‘Uit mijn eenzaamheid van landelik dichter schrijf ik dit. Vanuit de hei kan men Europa beter overzien dan vanuit de sensationele grootstad. O, ja, ik ben maar een dichter. Maar dichten betekent oorspronkelik niet: verdichten, kondenseren, maar: dikteren. De dichter is dus een diktatora. (Een vrouwelijke dictator of een drukfout? M.t.B.) Daarom heb ik nou eens efkens gezeld wat ik mèèn, Gegroet.’

Dit is de stijl van den man, die zijn pruim even verschuift om een definitie te geven. Men zal hem niets meer wijsmaken, waarlijk niet. Hij is jong en flink, ‘en dat is fijn’, zong reeds de A.J.C., lang voor de Dietsche fascisten waren uitgevonden.

Ook Albert Kuyle is in deze aflevering weer present, zoodat de lezer, die de ‘Nieuwe Gemeenschap’ mist, gerust kan zijn. En hij schrijft, na Erich Wichmann, toch nog het minst onverteerbaar van al deze lieden, waarvan overigens het eenige sympathieke is, dat zij in de minderheid zijn. Maar dat wordt weer verzwakt door hun geeuwhonger om naar boven te komen en de dictatuur der ratés in te voeren.

M.t.B.