Een ‘Siameesche’ roman

het voordeel van wijze zelfbeperking De financier en zwendelaar in Roelants' wereld

Maurice Roelants, Alles komt terecht. (Nijgh & Van Ditmar, Rotterdam 1937).

Van de z.g. ‘Dichters van 't Fonteintje (achter welken arcadischen naam men de dichters Maurice Roelants, Richard Minne, Karel Leroux en Reimond Herreman moet zoeken, die in 1921 samen het tijdschrift 't Fonteintje oprichtten, waaruit enkele jaren later een bloemlezing van hun poëtisch werk is samengesteld) is Maurice Roelants voorshands de eenige, die bewezen heeft ook als prozaïst iets te zeggen te hebben.. en te kunnen zeggen. Roelants is als dichter stellig een minder origineele geest dan de grillige en speelsche Minne, maar deze laatste, van wien een curieus verhaal, Heineke Vos en zijn Biograaf, het licht heeft gezien. bleek als prozaschrijver wat al te erg in beslag genomen door zijn krampachtig geforceerden vernuftigheidsdrang, die op den duur vermoeiend werkt; de grillige speelschheid der poëzie wordt in het proza gemakkelijk een procédé, al was het alleen reeds vanwege den langeren adem, die het proza nu eenmaal vergt. Bij Roelants vindt men de geforceerdheid der intellectueele Vlamingen soms ook wel (het meest in zijn korten roman De Jazz-speler), maar zij is bij hem nergens het wezenlijke bestanddeel van zijn stijl. Die stijl wordt veeleer gekarakteriseerd door een spontaan psychologisch raffinement, waaraan alle opzettelijkheid vreemd is; het gebied, dat de romanschrijver Roelants bestrijkt, is misschien niet bijzonder groot, maar hij beheerscht het dan ook inderdaad, en niet slechts voor de leuze. In de eerste plaats heeft hij zijn concreetheid, zijn gevoel voor de nuance van het landschap, het huis, het huwelijk, de weifeling, voor de ontbinding, die zichzelf tracht te controleeren door aan een ideaal van harmonie vast te houden, te danken aan een persoonlijk verwerkten invloed van zijn leermeester Karel van de Woestijne; persoonlijk verwerkt, want Roelants is eenvoudiger, meer gespitst op het psychologische.

 
Aan uwen boezem einden alle tochten,
 
mijn vrouw, die mij met God en mensch verbindt,
 
Altijd ontboeld en nimmer vrijgevochten.
 
troost zich mijn ziel aan u en aan ons kind.
 
 
Met U en bruinen herfst in dezen huize,
 
de appels geblonken op de schouw, in rij,
 
wachtende boeken, vuur en vlammend suizen,
 
is 't hart, hoe droef ook, toch onzegbaar blij.

De sfeer, die den lezer tegemoet komt uit deze regels uit den bundel Het Verzaken, geeft meer in het algemeen ook de concreetheid van Roelants' proza uitstekend weer. Het is de beperktheid van het huis, het landschap en het huwelijk, die aan Roelants' stijl tevens het karakter van volstrekte echtheid en zuiverheid geeft; de beperktheid is, met andere woorden, voorwaarde voor de echtheid en zuiverheid. Men leze zijn als geheel ongetwijfeld het best geslaagden roman Komen en Gaan. waaraan zijn voorlaatste boek Het Leven, dat wij Droomden geen wezenlijke waarden heeft toegevoegd; de zuiverheid van het echtelijk probleem, dat er in gesteld wordt, komt voort uit de beperktheid van het onderwerp, de soberheid en pregnantie van den verteltrant hangen nauw samen met het ontbreken van die speciale dikdoenerij, waardoor zoovele romans met een beperkten gezichtskring hun auteur een gewichtiger voorkomen willen geven. In het genre is Komen en Gaan een feilloos geschreven boek; en nu bedoel ik met ‘feilloos’ niet alleen een uiterlijke compositorische correctheid, maar ook, [en] vooral, de volkomen harmonie tusschen bedoeling en resultaat, tusschen probleem en probleemdragers, tusschen psychologische verfijning en beschrijvende poëzie, kortom: tusschen inhoud en vorm. Een van de bekoringen van dezen stijl is ook de lichte dialectische kleur van de taal, die hier stellig geen ‘separatistische’ Vlaamsche eigengereidheid genoemd mag worden; de Vlaamsche woorden en zinswendingen symboliseeren bij Roelants een graad van provincialisme, die ook de graad is van zijn beperktheid (zelfbeperking) in het algemeen, en dus zijn werk ten goede komt.

Een document humain, geen reportage.

De ‘provincie’ van Roelants' denken en voelen betoogt dus geenszins tegen een europeesche levenshouding, want zijn zelfbeperking is het tegendeel van zelfgenoegzaamheid; wanneer de Vlaamsche letterkundige wereld, die meer nóg dan de Nederlandsche een familjaar aanzien heeft, hem een rol toebedeelt, die hem kolossaler doet schijnen dan hij is, dan kan men dat alleen toeschrijven aan een nijpend gebrek aan werkelijk representatieve figuren, waardoor de representatieve enkelingen, die er zijn, bij alle plechtige gelegenheden (en die zijn er bij de vleet) ook voor datgene moeten opdraaien wat zij niet zijn. Beschouwt men het scheppend werk van den prozaschrijver Roelants, zijn laatsten roman Alles komt Terecht inbegrepen, als een geheel, dan ziet men een gave figuur voor zich, die zich angstvallig onthouden heeft van de in Vlaanderen zoo gebruikelijke veelschrijverij en aan de beperktheid van zijn wereld een accent van persoonlijkheid en zuiverheid dankt, waarvoor men veel geraas van litteraire programma's cadeau geeft.

Het officieele representeeren, waarvan ik hierboven gewaagde, heeft bovendien, blijkens Alles komt Terecht, dat na een periode van lang zwijgen verschenen is, op Roelants' stijl geen enkelen nadeeligen invloed gehad; ook ditmaal wordt men telkens weer getroffen door de zuiverheid, die van de beperktheid uitgaat, en dat te meer, omdat de schrijver zichzelf hier alle gelegenheid had kunnen geven om in het tegendeel van zuiverheid te vervallen. Een van de belangrijkste personages van Alles komt Terecht is n.l. de groote zwendelaar Jules Rapallo, die, zooals ik uit een voorwoord meen te moeten opmaken, geïnspireerd werd door den dezer dagen overleden Julius Barmat. Nu is er voor een schrijver als Roelants, wiens belangstelling tot dusverre hoofdzakelijk bepaald werd door onderwerpen zijn eigen milieu betreffende, geen beter kans om naast de roos te schieten dan de beschrijving van den grooten zwendelaar, geldmagnaat, goochelaar met waarden en woorden; het pleit daarom wel sterk voor Roelants' begrip van zijn eigen talent, dat hij zich door dezen Jules Rapallo geen oogenblik heeft laten verleiden buiten zijn eigen sfeer te treden. ‘Deze roman is’, zegt hij in het voorwoord, ‘een eenvoudig document humain’, aan geen tijd en speciaal persoon gebonden. De lezer zal echter plotseling het jaar en den naam van den grooten goochelaar met geld, eer en levens aanwijzen. Van Pascal uitgegaan, moet ik mijns ondanks vervallen in een waarschuwing van koddigen aard: de actualiteitsstorm zal overgaan, en dan zullen, zooals te voren, gewone menschenharten kloppen, daar waar een schandaalheld, die op zijn beurt slechts een ander, zij het ook gevaarlijk mensch was, is voorbijgegaan’.

Dit is een juiste bepaling van het ‘gehalte’ van Roelants' roman door den schrijver zelf. Intuïtief heeft hij Jules Rapallo in zijn eigen sfeer getrokken door hem in het eerste deel te laten zien als de projectie van Bert de Corte en in het tweede deel als de projectie van Willem Ottevaere; twee vrienden, twee temperamenten, die hun gedenkschriften schrijven over eenzelfde huwelijksepisode, waarin de zwendelaar Rapallo een rol speelt, die nu door de twee temperamenten wordt geïnterpreteerd. Het voordeel van deze methode is, dat Roelants er zich van onthouden kan, Rapallo te veel te verzelfstandigen; evenals van de maan ziet de lezer van hem bepaalde ‘schijngestalten’, die zijn psychologischen habitus juist zoover onthullen als noodig is voor de bewoners van Roelants' betrekkelijk kleinen, maar intensief verkenden planeet. Wat de lezer dus van Rapallo ziet, is volkomen verantwoord, al vermoed ik (hetgeen trouwens niet ter zake doet), dat hij met den historischen Julius Barmat maar tamelijk weinig overeenkomst heeft. Roelants heeft er zich voor gehoed, om met de journalistieke verwatenheid der epigonen van Ehrenburg c.s. ‘op te hakken’ over milieu's, die hem innerlijk vreemd zouden zijn gebleven; opnieuw blijkt de waarde van zijn zelfbeperking.

Twee gedenkschriften, één roman.

Daarmee wil ik niet zeggen, dat het procédé van den in twee gedenkschriften verdeelden roman Roelants volkomen gelukt is. De zwakke kant van Alles komt Terecht, die ik niet verzwijgen kan bij alle waardeering, die ik voor het boek heb. is, dat Bert de Corte en Willem Ottevaere, die volgens de romanfictie twee afzonderlijke menschen (zij het dan ook intieme vrienden) moeten zijn, samen al te duidelijk een Siameesche tweeling, luisterende naar den naam Roelants, opleveren; anders gezegd, de auteur Roelants schrijft tweemaal zijn eigen gedenkschriften, in twee verschillende toonaarden, maar het zijn beide documenten van Roelants' eigen psyche. Bert de Corte, echtgenoot van de vrouwelijke hoofdpersoon Hélène en meer dan hij zelf beseft, de dupe van Rapallo, is een door de gebeurtenissen hypochonder geworden, maar snel weer vergetende sociale helft van Roelants; Willem Ottevaere een op het kritieke moment luchtiger, in wezen verantwoordelijke, vrijer en philosophischer andere helft van denzelfden Roelants: een tikje theoretische celibatair en ‘glimlachende eeuwige reiziger’, waarin de schrijver, naar ik gis, een stuk wenschdroom heeft belichaamd, terwijl hij meer Bert de Corte is. In ieder geval zal de lezer zich niet kunnen verzoenen met de fictie (waarop Roelants in zijn voorwoord nog eens extra den nadruk legt, zooals dat te doen gebruikelijk is ten opzichte van gedenkschriften, die men ‘uitgeeft’), dat Bert de Corte en Willem Ottevaere werkelijk twee personen zijn, want daarvoor schrijven zij beide te veel het handschrift van hun ‘uitgever’.

Eenmaal aangenomen echter, dat dit de zwakke kant van het boek is, die b.v. Komen en Gaan niet heeft: dan kan men er aan toevoegen, dat het gebrek het effect van den roman niet bederft, Het is zelfs wel curieus om twee nuances van Maurice Roelants om één vrouw te zien bewegen; een vrouw, die evenals Rapallo dus projectie is van de twee gedenkschriftplegers, en die uitstekend geobjectiveerd is, zeker niet minder goed dan Claudia in Komen en Gaan. Roelants vrouwelijke personages hebben alle een zekere overeenkomst, ook in hun relatie tot de mannen, waarin de vrouw eigenlijk domineert, als behoedster van het gezin, als echtgenoote en moeder, vertegenwoordigster van een stuk matriarchaat, maar ook als de troebele en troubleerende factor in het leven van den man. Deze Hélène is een rijpe getrouwde vrouw, die zich in de armen werpt van den rokkenjager Rapallo, om zich schadeloos te stellen voor een teleurstelling bij Willem en een leven van regelmaat met Bert; een dionysische daad, zou men kunnen zeggen, een uitdaging aan die teleurstelling en die regelmaat tegelijk, die haar bestaan als mensch voorgoed dreigen te bepalen. Daarom zoekt zij den man met de slechtste reputatie, in ‘een soort bruiloft van de aftroggelarij en de roofzucht’. De episode blijft echter episode, de wulpschheid wordt ingedamd door de berusting; of om het met woorden van Roelants' glimlachend-philosophischen alter ego Willem Ottevaere te zeggen: ‘Jawel, er zijn afgronden in het menschelijk leven en ik ben in staat om zijn somberen biograaf Dostojefski met ontzag te naderen. Maar laat mij mijn hart wegschenken aan de pirouet, die dreigende conflicten beëindigt’.

Pirouet contra Dostojefski.

De positiviteit van de pirouet contra Dostojefski blijft bij een katholiek schrijver als Roelants, ook al houdt hij zich in zijn werk (evenals François Mauriac, aan wien hij zeer verwant is), ver van alle kerkelijke conformisme, toch lichtelijk ongeloofwaardig. Het slot van Alles komt Terecht is een doceerende brief van Willem aan Hélène, die geschreven lijkt door een dartel geworden seminarist, die zich inbeeldt een philosophische Lebemann te zijn; het is een onzuiver slot, dat weggelaten had moeten worden, maar toegevoegd schijnt om de dreigende schim van Dostojefski, die achter den door Roelants zoozeer beminden Pascal opduikt, met een pirouetje te kunnen verjagen. Helaas, met pirouetteeren en jodelen verjaagt men noch de consequenties van Pascal, noch die van Dostojefski; men moet dus liever ook niet doen alsof. De waarde van Roelants' roman ligt niet in dit slotpreekje, maar in de objectiveering van een beperkte (in zelfbeperking omgrensde) wereld door psychologie en poëzie, die in hun raffinement en zuiverheid volkomen voor zichzelf spreken.

Menno ter Braak.

Korte inhoud van het besproken boek

De kunsthandelaar Bert de Corte, een van de twee personen, die in Roelants' roman verondersteld worden hun gedenkschriften te hebben geschreven, komt in aanraking met den financier Jules Rapallo, die hem in zijn ondernemingen weet te interesseeren. Op het juiste oogenblik weet hij zich echter aan den greep van den zwendelaar te onttrekken, door eenige manoeuvres uit te voeren, zich op het platteland terug te trekken en de landelijke terredenheid te gaan beoefenen. Hij is echter door zijn nederlaag veel meer aan Rapallo gebonden dan door de financieele manipulatie van hem bevrijd; pas wanneer zijn vrouw Hélène op Rapallo schiet (zonder hem doodelijk te treffen), voelt Bert zich verlost van de herinnering aan het gebeurde. Maar het schot heeft hij verkeerd geïnterpreteerd, zooals uit de gedenkschriften van zijn vriend Willem Ottevaere blijkt; Hélène koos daar-mee geen partij voor haar man, maar beëindigde slechts haarontsporingmet Rapallo. die gericht was tegen Berts zelfgenoegzaam echtgenootschap en een teleurstelling in haar eigen leven moest compenseeren. Rapallo heeft er alle belang bij den aanslag op zijn leven als een ongeluk voor te stellen, en van gerechtelijke inmenging komt dus niet; het laatste woord is aan hetalles komt terechtvan Willem, denkwajongen die niet uitgelachen geraakt, al houdt hij zijn hart soms bleek van aandoening vast’.