Pio Baroja, een schrijver van de generatie van 1898
Improvisaties in romanvorm
Pio Baroja, Sacha (El Mundo es Ansi). Vert. door J.L. Pierson; ingel. door prof. dr C.F.A. van Dam. (H.W.J. Becht, Amsterdam z.j.).
TOT DUSVERRE was, als ik mij niet vergis, van den Baskischen schrijver Pio Baroja (geb. te San Sebastian in 1872) geen enkel boek in Nederlandsche vertaling verschenen; de vertaling van El Mundo es Ansi door J.L. Pierson stelt ons dus voor het eerst in staat iets in het Nederlandsch te lezen van een der auteurs, die behooren tot de beroemde generatie van 1898; een generatie, die in Spanje zeker evenveel beteekenis heeft gehad voor de ontwikkeling van de cultuur als ten onzent de Beweging van Tachtig. Haar initiatief dankt zij, direct of indirect, aan de katastrophe van de Spaansche macht in den oorlog met Amerika, die bewees, dat de Spaansche vloot een hoop wrakhout en de Spaansche reputatie een legende was. Men vindt meer voorbeelden in de geschiedenis van zulk een onverwachten en (ondanks de sterke individualistische trekken) collectief opkomende beweging in een land, dat geestelijk dood scheen of op een verkalkte traditie leerde; misschien zou ook in dit opzicht een parallel met de Beweging van Tachtig allerlei vruchtbare bespiegelingen mogelijk maken. Om die te kunnen formuleeren zou men echter over een even soliede kennis van de eene als van de andere ‘renaissance’ moeten beschikken, want de verschillen zijn zeker van niet minder belang dan de punten van overeenkomst, en ieder voorbarig generaliseeren is hier natuurlijk uit den booze. Maar in ieder geval is er dit punt van overeenkomst, dat beide bewegingen zooveel deining hebben teweeggebracht, dat naar den tijd van hun ontstaan een nieuwe cultuurbeeld wordt gedateerd en geen critiek op de afzonderlijke figuren bij machte is het belang van die gebeurtenissen te relativeeren.
Evenmin als onder de z.g. mannen van Tachtig kan men onder de vertegenwoordigers der generatie van 1898 een eenheid van bedoelingen constateeren; zooveel blijkt wel door wat ons uit vertalingen langzamerhand bekend is geworden. Men behoeft figuren als Ortéga y Gasset en Unamuno maar naast elkaar te zetten om het diepgaand verschil tusschen twee cultuurphilosophen te beseffen; zij zijn polen van levensbeschouwing. niet minder dan Albert Verwey en Herman Gorter, zij het in geheel andere dimensies. Het mediteeren over de cultureele traditie komt bij hen voort uit verschillende behoeften, het leidt ook tot de vorming van twee tegengestelde persoonlijkheden met een tegengesteld oeuvre. Gemeenzaam is hun weliswaar de neiging tot heroriënteering van den Spaanschen geest aan de Europeesche cultuur (vgl. weer Tachtig!), maar het verschil tusschen den kosmopolitischen Spanjaard en den tragisch denkenden en voelenden Bask blijft daarom niet minder sterk hun gedragslijn bepalen.
De gemeenschap van de generatie is ook hier geen definitieve binding gebleken, integendeel; naarmate de persoonlijkheden hun wereldbeeld scherper formuleeren, blijkt het élan van het verzet duidelijker een schijnbinding te zijn geweest.
Baroja en Loyola.
Prof. Van Dam omschrijft in een inleiding tot den roman van Pio Baroja de beteekenis van dezen schrijver in de generatie van 1898 als volgt:
‘Hoe sterk zij ook van elkander mogen verschillen, één trek hebben al deze auteurs gemeen: den lust om te mediteeren over het Spaansche volk, het Spaansche karakter en het Spaansche verleden. Hoezeer Baroja en De Unamuno overigens in nagenoeg ieder opzicht uiteenloopen. hierin stemmen ze volmaakt overeen. Zij zijn ervan overtuigd, dat het oude Spanje moet herboren worden. Om op het peil van de rest van Europa te komen - europeizarse is de leuze van die dagen - moet alles wat de 19de eeuw had vereerd, van zijn troon gestooten worden. En van geen van de beeldenstormers van 1898 was het woord zoo striemend, het oordeel zoo vernietigend als dat van Baroja. Het is waarlijk niet te verwonderen, dat het publiek, verschrikt door zooveel meedoogenlooze hardheid, eer geneigd was bij den jongen auteur een ongeneeslijk pathologisch pessimisme te veronderstellen dan te gelooven in zijn vurige vaderlandsliefde.’ Verderop vergelijkt prof. Van Dam Baroja, aartsvijand der kerk, met een anderen Bask, Ignatius van Loyola; Salvador de Madariaga meent, zegt hij. dat Baroja, als hij in een andere eeuw geboren was, zeker ook een strijder voor Christus zou zijn geworden. ‘Nu hij in de 19de eeuw het levenslicht zag, werd de meesteresse zijner gedachte de Waarheid, voor wie hij vecht. niet met het zwaard of met het gebed. maar met de pen. De groote liefde voor de waarheid, die hartstochtelijke drang naar oprechtheid maken, dat de voornaamste zorg van Baroja is zijn pen te louteren van wereldsche invloeden, van alles wat leiden kan tot onwaarheid en onoprechtheid. En van de verderfelijke, wereldsche invloeden is er geen die hij meer verafschuwt dan de rhetoriek, die bij de door den auteur zoo gehate mediterráneos zulk een belangrijke plaats in het leven inneemt. Baroja stelt zich te weer tegenover de retórica als Loyola tegenover den baarlijken duivel’.
Tot dusverre de uiteenzetting van prof. van Dam, aan wiens deskundigheid wel niet getwijfeld zal behoeven te worden, al vermag ik uiteraard zijn inleiding niet te controleeren. Uit den toon van die inleiding lijkt mij echter af te leiden, dat hij Baroja maar zeer ten deele bewondert; zoo'n auteur, die geen respect heeft voor de taalschoonheid, die het leven beschouwt als een comedie, die geneigd is ‘zijn eigen zienswijzen te overdrijven’ (hoe doet men dat precies?), is den hoogleeraar kennelijk niet al te sympathiek, en hij meet Baroja's fouten dan ook behoorlijk uit tegenover zijn deugden. Het is jammer, dat wij het in Nederland voorloopig alleen nog moeten stellen met de vertaling van El Mundo es ansi, want er is, ondanks die waarschuwingen, in de lectuur van dat boek genoeg dat naar meer doet verlangen, vooral (en in dit opzicht zal de inleider het wellicht niet geheel met mij eens zijn) door de inderdaad bijna beestachtige compositorische nonchalance die er uit spreekt. Ik heb in lang niet een boek gelezen, dat zoo rommelig geschreven is en toch, bij momenten, zoo onweerstaanbaar prikkelt tot een persoonlijke reactie. Iemand, die zooveel ‘schrijffouten’ demonstreert als Baroja en die zelfs in vertaling (met onvermijdelijk verlies van een portie taalschoonheid dus) toch zooveel boeiends blijft houden, moet wel iets te zeggen hebben, dat niet bepaald alledaagsch genoemd kan worden. Deze roman is van 1912, naar den geest in menig opzicht een vooroorlogsch geestesproduct, naar den vorm een ratjetoe van verhaal, brieven en dagboekaantekeningen, die bovendien erg onwaarschijnlijk gecombineerd zijn om de hoofdpersoon Sacha, een intellectueele Russin, voor de tweede maal gehuwd met een Spanjaard; en met dat al dateert het maar weinig, is het met al zijn hobbeligheden, onwaarschijnlijkheden en rammelende compositie een merkwaardig getuigenis van een scherpen, critischen, pessimistischen ja mephistophelischen geest. ‘El mundo es ansi!’.... ‘Zoo is het leven, wreedheid, ondankbaarheid, gewetenloosheid, de zwakken geminacht door de sterken; zoo zijn de mannen en vrouwen, zoo zijn wij allen. Ja, alles is geweld en wreedheid in het leven. Wat te doen? Men kan niet ophouden te leven, men moet volhouden tot het eind.’
Negatief van den idealist.
Dergelijke conclusies zijn niet geschikt voor menschen, die de bitterheid uit het bestaan willen verdrijven door struisvogelpolitiek te voeren; zij zijn misschien zelfs, zeer eenzijdig. de theorie van een misanthroop, een zonderling. Baroja, die arts en bakker is geweest, die het leven van de volksklassen heeft beschreven, die socialistische sympathieën heeft gehad (hetgeen men uit dezen roman, waarin de revolutionnaire wereldhervormers met zwartgalligen humor worden getypeerd, trouwens wel kan opmaken), lijkt mij het negatief van den idealist, die de kleur van zijn verhaal en de scherpheid van zijn karakteristiek hoofdzakelijk zoekt in de aftakeling van wat hem eens waardevol heeft geschenen; hij is een waarnemer geworden, een man van actie à rebours, die hier van de twee mislukte huwelijken van zijn heldin Sacha profiteert om eenige poses in het leven critisch van zich af te schudden. De beide mannen van Sacha zijn tweederangs-cultuurproducten; zij vertegenwoordigen resp. een op den sociologischen schijn en op den artistieken schijn gefundeerde quasi-autoriteit, waarvan de eenige werkelijkheid de behoefte is om zich in het leven te laten gelden; de rest is camouflage.
De eerste echtgenoot, Ernst Klein, is een Joodsche ‘Streber’, die door zijn huwelijk met Sacha in een hooger maatschappelijk milieu wil doordringen en die daarvoor graag de rol van socialist over heeft (want hij weet, dat hij daardoor op Sacha indruk kan maken); de tweede, Juanito Velasco, zoon van een Spaanschen wijnbouwer, is een rijke leeglooper die zich camoufleert als schilder en kunstkenner. Beide mannen zijn dus minder waard dan de vrouw, die met hen getrouwd was, en zich van hen losmaakte, omdat zij hen in hun cultuurmaskerade doorzag en het samenleven met hen ondraaglijk werd. Het eenige werkelijke contact, dat Sacha met een mannellijk wezen heeft, is de conversatie met den neef van haar man, José Ignacio Arcelu, een journalist met een minachting voor de kunst en een vereering van de wetenschap, die hij zeker van niemand anders dan van Baroja zelf zal hebben.
‘Indien Leonardo da Vinci nu leefde, zou hij vermoedelijk liever vliegtuigen bouwen dan doeken beschilderen...... Mij komen artistieke ontboezemingen voor als ezelsbruggen, waarop alle imbecielen en allen, die de oude sleur volgen, zich vereenigen.’ Aldus Arcelu, een man van hobbies en flitsende opmerkingen, maar ook van zuiver-menschelijke gevoelsreacties, die zoogenaamd door Sacha worden genoteerd; de auteur schijnt in het laatste (en dikwijls zeer boeiend) deel van zijn boek ongeveer vergeten te hebben, dat hij een roman schrijft, zoozeer gaat hij op in de gesprekken tusschen Arcelu en Sacha, die met het verhaal verder hoegenaamd niets te maken hebben, maar vol zijn van allerlei aardige aperçu's over Spanje en de Spanjaarden, over Don Quichote, over alles en nog wat. Ik verbeeld mij, dat Baroja in deze figuur een projectie van zichzelf heeft gegeven, want ook hij is een man van invallen en hobbies, tenminste in dit boek; zoo zou b.v. zijn afkeer van de Joden hem tot antisemiet kunnen stempelen, wanneer uit de wijze waarop hij aan dien afkeer uiting geeft niet bleek, dat hij er geen systeem van maakt; hij steekt er in hoogst eigen persoon zoo nu en dan den draak mee.
Het boek lijkt zeer geïmproviseerd geschreven; men leest het tenminste als een reeks improvisaties, met de onvermijdelijke inzinkingen die daarbij hooren. Heeft Baroja dat heele geval Sacha misschien als aanleiding gebruikt om zijn scepticisme te laten rondspringen over de milieus, waarin Sacha zich beweegt? Het zou mij niet verbazen, en de Spaansche titel is dan ook een aanwijzing, dat het minder om Sacha gaat dan om het panorama van ‘de menschen, zooals zij zijn.’
De vertaling.
Overigens laat de vertaling door L.J. Pierson, waarvan ik de verdiensten t.o.v. het Spaansch natuurlijk niet kan beoordeelen, zich goed lezen, hoewel zij soms wat stijf en schoolsch is. Eén ding begrijp ik verder niet: waarom de vertaler, die dezen roman met een deskundige inleiding en zakelijke verantwoording laat verschijnen (iets, waaraan het bij de uitgave van vertalingen hier te lande nogal eens ontbreekt) op den omslag een plaatje laat afdrukken, dat hij nog wel speciaal door den teekenaar Bielkine heft laten ontwerpen en dat volgens hem Sacha zou verbeelden. Ik voel mij verplicht te verklaren, dat dit zoetelijke schetsje à la Willy Sluiter mij geruimen tijd belet heeft het boek van Baroja ter hand te nemen. Moge het den anderen lezers van deze vertaling niet aldus vergaan; want met den geest van Baroja heeft die dame niets gemeen.
Menno ter Braak.
Korte inhoud van het besproken boek
De roman van Pia Baroja dankt zijn ontstaan, naar de schrijver zelf meedeelt, aan het feit, dat hij als getuige moest fungeeren bij het huwelijk van een zijner vrienden met een Russin. Met die episode begint het boek; Sacha, de dochter van een Russischen generaal, treedt in het huwelijk met Juanito Velasco. den zoon van een wijnbouwer, die zich aan de schilderkunst wijdt. Het is haar tweede huwelijk; zij leeft met haar dochtertje Olga gescheiden van haar eersten man, Ernst Klein, dien zij in Genève ontmoette. Zij studeerde daar, onder invloed van de nieuwe revolutionnaire begrippen, medicijnen, met de bedoeling om later in Rusland medische practijk te gaan uitoefenen: Baroja besteedt een groot deel van zijn roman aan de beschrijving van dat Geneesche studenten- en bohème-maatschappijtje.
Na haar huwelijk blijkt het Sacha al spoedig, dat Klein haar uit pure sociale ambitie heeft getrouwd, en na hun terugkeer naar Rusland wordt de scheiding spoedig een feit. Sacha vestigt zich met haar dochtertje in Italië, waar zij Velasco ontmoet, dien zij trouwt. Maar ook dat huwelijk is een mislukking en ook hier komt het, na een verblijf in Spanje, tot een breuk; alleen met den journalist Arcelu voelt zij verwantschap, maar ook van hem scheldt haar het leven. Op een schild in het dorp Navaridas ziet Sacha drie dolken, die den vorm van een kruis hebben en vastgehouden worden door handen die drie harten doorsteken, met het opschrift: ‘el mundo es ansi’.