Nico van Suchtelen 60 jaar

Een representant van het voor-oorlogsche idealisme
Veelzijdig auteur en directeur der Wereldbibliotheek

Te Amsterdam is ter gelegenheid van het feit, dat jhr dr Nico van Suchtelen morgen zestig jaar wordt, een tentoonstelling geopend, betrekking hebbend op de werken van den jubilaris, Herman Gorter, Henriëtte Roland Holst en Frederik van Eeden. Het motto, waaronder men deze persoonlijkheden heeft vereenigd, is, dat bij alle vier ‘kunstenaarschap en sociale werkzaamheid samengaan’. Natuurlijk is dat motief niet zonder gewicht, maar het verbergt met dat al de grootste tegenstellingen tusschen de ‘geëxposeerden’. Wanneer men b.v. Gorter en Van Suchtelen, afgezien van het formeele feit van hun kunstenaarschap en hun sociale werkzaamheid, naast elkaar zet, dan is er van psychische gelijkenis niet veel te bespeuren. Is Gorter het voorbeeld van een marxistischen dogmaticus, Nico van Suchtelen staat voor ons als het type van den vooroorlogschen humanist, wiens geheele denken en voelen bepaald wordt door de humanistische doelstelling. Dat deze doelstelling zich in zijn werken telkens manifesteert via de ‘sociale werkzaamheid’ is dus een omstandigheid, die weinig overeenkomst vertoont met Gorters politieke rol. Van Suchtelen staat onder deze vier dan ook verreweg het dichtst bij Frederik van Eeden, al is hij een evenwichtiger natuur gebleken; ook bij Van Suchtelen vindt men dat voor het vooroorlogsche idealisme zoo representatieve ‘eeuwige conflict’ tusschen ‘geest’ en ‘stof’, tusschen ‘ideaal’ en ‘werkelijkheid’; het is dit conflict, waardoor hun werk wordt gekarakteriseerd, en zij komen er altijd weer toe terug, ook als zij de wereld bezien hebben door den bril van een tijdelijk scepticisme.

Quia Absurdum en De Stille Lach.

‘Een mooi boek, maar dat bovendien van meer dan gewoon belang is voor de kennis van een overgangsmentaliteit, welke ons beurtelings aandoet als edel, verfijnd en als week en verward’: zoo wordt Van Suchtelens eerste roman ‘Quia Absurdum’ (1906) genoemd in de litteratuurgeschiedenis van Greshoff en De Vries. Ik zou deze qualificatie graag voor mijn rekening willen nemen, want precies zoo doet mij, bij een herlezing van dit boek, de atmosfeer aan, die er mij uit tegemoet komt.

Het is een atmosfeer, die zoo door en door behoort tot de maatschappij van voor den oorlog, dat het iemand van een na-oorlogsche generatie moeite kost te begrijpen, waarom deze dingen destijds zoo actueel waren, hoe het komt, dat ‘Quia Absurdum’ talrijke en ‘De Stille Lach’ ontelbare herdrukken beleefde. Zooals men weet is het communistisch experiment van Walden de inspiratie van ‘Quia Absurdum’ geweest. Van Suchtelen stelt de mislukking van een dergelijk streven in het licht, maar men kan niet zeggen, dat hij er zich tegenover stelt. Het idealistische en humanistische motief, waaruit zulk een experiment voortkwam, ligt immers geheel in de lijn van Van Suchtelens persoonlijkheid; men zou kunnen zeggen, dat hij als directeur van de Wereldbibliotheek in practischer, minder utopistische afmetingen dezelfde sociale tendentie heeft voortgezet.... en uiteraard met heel wat meer succes. De ontnuchtering van een geboren idealist, als Van Suchtelen is, liet zijn idealistische positie in wezen steeds onaangetast; naarmate hij meer te maken kreeg met het wereldleed, werd zijn oppositie heftiger, maar zijn wijze van reageeren bleef dezelfde.

Men heeft dikwijls gezegd, dat ‘Quia Absurdum’ Van Suchtelens beste boek is gegeweest, en dat hij sedert dien eersteling niet meer geëvolueerd is. Dit geldt niet voor den geheelen Van Suchtelen, die ook als dichterlijk denker werkzaam is geweest en als zoodanig zeker wel veranderd is (ik denk aan zijn ‘Uit de Diepten der Ziel’), maar het geldt ongetwijfeld wel voor den romancier Van Suchtelen. Zijn succesboek ‘De Stille Lach’ is een reactie op den waanzin van den wereldoorlog, maar het is desalniettemin een boek van voor den oorlog gebleven.

In dezen roman in dagboeken en brieven, waarvan de qualiteit zeer ongelijk is en de schrijver meer van zijn onverdachte idealistische verontwaardiging en levensliefde blijk geeft dan van zijn scherp denkerschap (terwijl hij toch een massa theorie verkondigt!), manifesteert zich vooral (door na-oorlogsche oogen gezien althans) de betrekkelijke knusheid van het toenmalige Nederlandsche cultuurleven; Joost Vermeer en Elisabeth van Rosande, de hoofdpersonen van dit boek, vertegenwoordigen in optima forma een soort voor-oorlogsch cultuurstreven, waarnaar wij met oprechte verbazing (gemengd misschien met eenige platonische hunkering) terugstaren. De oorlog komt in deze atmosfeer als een katastrophe, maar het idealisme van den mensch, die uit de kladderadatsch toch nog het ‘Alles Vergängliche ist nur ein Gleichnis’ weet te puren, blijft onverminderd gehandhaafd:

 
Gebenedeid
 
Het hart dat lijdt
 
En zoekt en zorgt en bangt,
 
Dat om verloren droomen schreit,
 
Dat nooit-gekomen liefde beidt,
 
Naar 't onbereikte langt;
 
Tot het in eigen Eenzaamheid
 
Het wonder vond dat stil en wijd
 
Al werelds wee omvangt. -
 
Gebenedeid
 
Het hart bevrijd,
 
Dat God om 't leven dankt.

Met deze dichterlijke belijdenis eindigt ‘De Stille Lach’, en men voelt, dat Van Suchtelen door den oorlog wel diep getroffen, maar niet in zijn vertrouwen geschokt werd. ‘In naam dan van dit eeuwige en waarachtige in u: keer in tot uw hart, aanvaardt de les die dezen oorlog nog kan rechtvaardigen en heiligen; zweert af de zelfzucht en eigendunk die hem hebben veroorzaakt; leert leven als mensch onder menschen.’ De groote vraag is, hoe men zelfzucht en eigendunk moet afzweren.... en toch leven, d.w.z. zich handhaven, zij het dan ook als mensch onder menschen. Op die vraag hebben de voor-oorlogsche idealisten geen antwoord gegeven, gepreoccupeerd als zij waren door hun metaphysisch verlangen. De oorlog van 1914 tot 1918 is noch gerechtvaardigd noch geheiligd gebleken, het laatste vertrouwen van Joost Vermeer is diep beschaamd.

Het karakteriseert Van Suchtelen, dat hij desondanks zijn ideaal, zijn levensstijl is trouw gebleven, en dat wel zonder water in zijn wijn te doen. ‘Un homme doucement courageux’ noemt de heer Tielrooy in zijn ‘Littérature Hollandaise’ Van Suchtelen niet onaardig, en hij voegt erbij: ‘ce que est assez dans la ligne du caractère hollandais’. Zeer juist, maar dit soort courage lijkt mij van onverdachter soort dan de heldenmoed, die tegenwoordig als nieuw ideaal wordt gepredikt om het idealisme van de kategorie Van Suchtelen ten onder te brengen. Men leze b.v. Van Suchtelens ‘Feestgelag ter Eere van Erasmus’ (1936), waarin men de consequentie van zijn vroegere standpunt zonder restrictie vindt getrokken; daarin is opgenomen zijn vertaling van Erasmus' ‘Dulce Bellum Inexpertis’, waaraan vele bluffers nog altijd een lesje kunnen nemen.

Bloemlezing uit Van Suchtelens werken

De Wereldbibliotheek heeft den zestigsten verjaardag van haar directeur niet ongemerkt voorbij willen laten gaan en een bloemlezing uit zijn werk laten samenstellen door C.E. van Suchtelen - Van der Werff. In deze fraai gedrukte uitgave (waarvan men alleen den leelijken omslag positief verwerpt), met een portret van den jubilaris versierd, vindt men een goede selectie uit diens werken op velerlei gebied, benevens een overzichtelijke bibliographie van zijn voornaamste geschriften. Een keuze is gedaan uit het dichtwerk van Van Suchtelen (dat ik niet bijzonder waardeeren kan); verder zijn er fragmenten uit ‘Quia Absurdum’, ‘De stille lach’, de latere romans ‘Demonen’, ‘Eva's Jeugd’ (waarin men Van Suchtelen vooral als psycholoog leerde kennen) en ‘Tat Tvam Asi’ (1933), het boek, waarin men Van Suchtelens levensbeschouwing zoo sympathiek vindt gereflecteerd. Ook is recht gedaan aan zijn dramatische proeven (‘Kroisos’), aan zijn korte schetsen, die mede tot zijn spontaanste geschriften behooren, en aan zijn psychologische en philosophische beschouwingen. Ook van den vertaler (Van Suchtelen heeft o.m. Heine en Goethe in het Nederlandsch overgebracht) wordt werk gepubliceerd. Een uitstekende bloemlezing dus, waarmee men de samenstelster geluk mag wenschen.

Levensbijzonderheden

Tenslotte nog eenige bijzonderheden over Nico van Suchtelens leven. Hij werd 25 Oct. 1878 te Amsterdam geboren, bezocht het gymnasium te Hannover en de H.B.S. te Haarlem, studeerde vervolgens scheikunde en rechten, promoveerde tenslotte in 1911 in de staatswetenschappen op proefschrift ‘De Waarde als Psychisch Verschijnsel’. Voor dien nam hij o.a. deel aan het Walden-experiment en studeerde hij nog te Zürich. Vergeten wij op deze plaats ook niet, dat hij tijdelijk werkzaam was als nachtredacteur van ‘Het Vaderland’, waarin verschillende bijdragen van zijn hand zijn verschenen. Ook als uitgever is Van Suchtelen werkzaam geweest; een beroep, dat hem ook later weer aantrok. Hij werd in 1913 redactiesecretaris, in 1916 onderdirecteur en in 1925 directeur van de Wereldbibliotheek, in welke functie hij velerlei en uitstekend werk heeft gedaan.

Van Suchtelen debuteerde met een dramatisch gedicht ‘Primavera’ (1903) en ‘Verzen’ (1905). Sedertdien heeft hij zeer veel gepubliceerd, zoowel in boekvorm als in tijdschriften.

M.t.B.