De genietingen van lekker eten op papier
J.W.F. Werumeus Buning, 100 Avonturen met een Pollepel (H.J.W. Becht. Amsterdam z.j.)
Er zijn een menigte kookboeken en receptenboekjes in omloop, waaruit de huisvrouw kan leeren, wat zij in de pan moet doen om tot een synthese van smaak en geur te geraken, die men ‘lekker eten’ noemt. Zulke geschriften zijn echter droog en dor vergeleken bij het handboek van den dichter Werumeus Buning. die de kunst verstaat om reeds in het kookboek zelf een dusdanige voorpret van het diner op te wekken, dat het koken haast overbodig wordt. De tactiek van den smulpaap Buning is immers gedeeltelijk gebaseerd op zijn ervaringen als dichter: men moet de menschen door woorden en zinnen in een toestand van verrukking brengen, men moet als magiër van de taal in staat zijn om zoowel Maria Lecina als een gemarineerden lamsbout tot papieren leven te wekken. Juist de kok Buning bewijst, hoe nauw poëzie en fornuis aan elkander zijn verwant; het kookboek verbindt belde, het is geen poëzie meer (want daarvoor is het te zeer op de practijk gericht), het is nog geen lekker eten (want daarvoor moet de theorie eerst in practijk worden omgezet): het is de paradox van poésie pure en fornuis puur en daarom even zeer genietbaar voor den droomer als voor den realist. Wellicht kan men ook evenveel profijt trekken uit de recepten van den kok Buning om den dichter Buning te verklaren, als omgekeerd.
‘100 Avonturen met een Pollepel. zijnde de getrouw te boek gestelde ervaringen van een liefhebber in de kookkunst, versierd met velerlei raadgevingen en wenken’: aldus de volledige titel van dit handboekje. Men moet voor zoo'n titel even rustig gaan zitten; de liefhebber van het koken en smullen moet er trouwens toch den tijd voor nemen, want deze kunst eischt toewijding en zelfs volkomen overgave, evenals de poëzie. Men moet doordrongen zijn van de beteekenis van het mysterie. wil men begrijpen (of neen, niet begrijpen, maar aanvoelen) waar Buning heen wil. Hij streeft naar een uiterst persoonlijke, ‘einmalige’ wijze van koken, waarbij het kokswerk tevens een gebeurtenis is; de recepten van Buning zijn kleine novellen, of eenacters, waarin de groenten en het wild optreden als personages, met een eigen, immanent leven (dat zij er het leven bij laten is een zaak, die in kookverband, in het beschermd domein van aanrecht en fornuis, niet ter zake doet; een eend begint voor den kok pas recht te leven, wanneer hij dood is en onder de vork van den magiër opnieuw gestalte aanneemt). In hoeverre die recepten op de verbeelding van huisvrouwen werken, vermag ik niet te beoordeelen; op schrijver dezes, die zich een volstrekten leek noemen moet en nauwelijks een spiegelei kan bakken, werken zij bijzonder prikkelend; ja, hij is zelfs een oogenbiik geneigd zich af te vragen, of het genre dat hier voor ons ligt, misschien niet de pornografie der spijskunst moet heeten, gezien de zwoele croquetjesvisioenen, waaraan de auteur zich met welbehagen te buiten gaat. Maar deze overweging gaat snel voorbij; wij bekeeren ons tot de theorie van het ‘l'art pour l'art’ van het fornuis, vooral doordat de woorden zich hier als het ware losgezongen hebben van de gewone receptenbeteekenis, de geur ons dus al toewaait uit de woorden zelf en de verwerkelijking in de practijk nauwelijks meer waard kan zijn dan dit papieren voorspel van den dichter van ‘In Memoriam’, onzen Brillat-Savarin en gesublimeerden pottenkijker, vriend van artisjokken, zoutevisch, het haasje en zelfs van de bouillabaisse, ‘Marseilles groot geheim.’ Het geestelijk genot van een kookboek als dit is zoo intens, dat men na lezing van de 100 avonturen pollepel toe kan met droog brood als avondmaal. Aaltje de onzuinige keukenmeid zal er echter wel anders over denken en de kookboekpoëzie van Buning fluks in de realiteit der pan omtooveren.
M.t.B.