|
|
Een Bataksche Bede
Groot Nederland van Juni opent met zes gedichten van L.Th. Lehmann, die niet alle goed zijn; begint deze opmerkelijke geest nu al te veel te schrijven? Bertus Aafjes, Hanno van Wagenvoorde, Pierre Dubois en Cor Klinkenbijl dragen eveneens gedichten bij, waarvan vooral die van den eerste het meest de aandacht trekken. Proza is er van Taeke de Groot, Willem Terwege en Bertus Meyer. Onder de rubriek Commentaren levert Jaap Joppe felle critiek op de critici van Vestdijks ‘Nadagen van Pilatus’, terwijl Arthur van Rantwijk discussieert met J.A. de Graaf over de hedendaagsche jeugd: een belangwekkend debat, waarover ik vroeger al iets gerapporteerd heb.
Merkwaardig is voorts de ‘Bataksche Bede’, die G.L. Tichelman in dit nummer publiceert:
O! Débatá, die Maker zijt van koninkrijken,
Die in zijn wijde vijvers held're wateren bezit;
Beginsel van de kracht, waar alles voor moet wijken.
Die in de diepte, in het midden en daar boven zit!
Gij, Eeuwig Weerlicht, Oorsprong van wat is geworden,
Die troont in Majesteit in de acht streken van den wind,
Oneindig Eigenaar van matten en van borden,
Gij, Groote Vader aller vaderen, verhoor Uw kind!
Want al wat tegenstrijdig is, kunt Gij verzoenen,
Die eeuwig U herhaalt en juichend opgaat, juichend dooft:
Gij immers zijt de Regelaar van de seizoenen
En regenbogen zijn de doeken om Uw stralend hoofd!
Uw hoogheid, Débatá, is nimmer te genaken;
Gij zijt principe van het vuur, het dorp, de bron, de maan:
Aan U gehoorzamen de sterren en de draken:
O! Fundament! Gij, drie in een! U, roep ik staam'lend aan!
Eerbiedig vraag ik U te willen overwegen.
Hetgeen in allen ootmoed ik, nietswaardige, verzoek;
De donder is Uw hoesten en Uw spuwen regen;
Gij zijt Bezitter van het allergrootste wichelboek!
De oorsprong van de vrouwen en de bonte paarden
Zijt Gij, die steeds wat vangt, want hengelt in een kleinen pot!
Gij zijt de toetser van de innerlijke waarden
En practisch uitgesloten is het, dat men U bedot!
Schenk, Débatá, ons tijdig overvloedig regen;
Houdt verre van ons rampspoed, dood en ziekte, maakt het wel!
Ik smeek U dringend om een milden kinderzegen,
Om eer en voorspoed en vooral geluk bij 't dobbelspel!
Men zou graag weten, in hoeverre dit gedicht op authentieke gegevens berust.
M.t.B.
|
|
|