Een tentoonstelling van vertalingen in de Kon. Bibliotheek
Stijging van het aantal uit het Nederlandsch vertaalde boeken sedert 1930
Een bijzonder interessante tentoonstelling heeft de Koninklijke Bibliotheek alhier ingericht. Zij geeft een overzicht van de vertalingen van Nederlandsche letterkundige boeken na 1880, voorzoover in de K.B. aanwezig. Over dit onderwerp nu is men slechts zeer onvolledig ingelicht, en reeds daarom is deze expositie zoo instructief.
Niet het minst belangrijk zijn een aantal grafieken, die de ontwikkeling van het ‘vertaalwezen’ duidelijk in beeld brengen. Wij kunnen daaruit b.v. leeren, dat er tusschen 1890 en 1900 slechts 26 vertalingen van Nederlandsche letterkunde verschenen, waaronder Couperus met 16 aan den kop. Tusschen 1900 en 1910 stijgt dat aantal tot 51 (Van Eeden en Heyermans komen dan ook naar voren), om tusschen 1910 en 1920 (invloed van den wereldoorlog?) weer tot 28 te dalen. Tusschen 1920 en 1930 gaat het weer omhoog tot 67, waaraan de verschijning op het internationale tooneel van mevrouw Van Ammers-Küller vooral debet is, en tusschen 1930 en 1939 zien wij dan de formidabele stijging tot liefst 232 vertalingen uit het Nederlandsch! De ‘leidende’ auteurs zijn in deze periode Johan Fabricius, mevr. Székely-Lulofs en mevr. Van Ammers-Küller; de detectiveromans met aanhang zijn daarbij nog niet meegerekend.
Deze stijging is daarom vooral interessant, omdat eruit blijkt, dat er na den oorlog langzamerhand in geheel Europa een andere bevolkingsgroep boeken gaat lezen, die de voorkeur geeft aan een ‘middenstof’, die niet al te hooge eischen stelt; de Nederlandsche auteurs, die aan de gestelde voorwaarden kunnen voldoen, worden door de boekenmarkt gaarne opgenomen.
Een andere grafiek geeft een overzicht van de aantallen vertaalde schrijvers, terwijl men zich ook een goeden indruk kan vormen van het aandeel, dat de verschillende landen hebben aan het opslorpen van Nederlandsche literaen lectuur. Frappant is daarbij te constateeren, dat sedert 1930 de Skandinavische landen een ontzaglijke (bijna angstwekkende) belangstelling zijn gaan toonen voor onze letteren, vooral voor onze best-sellers. Er schijnt in dit opzicht een innige zielsverwantschap te bestaan tusschen deze streken en ons land, want ook het omgekeerde zal stellig het geval zijn.
* * *
Op de tafels langs de wanden vindt men de vertalingen van de meest ‘serieuze’ literatuur sedert 1880 tot op heden, terwijl men in het midden een dichtbevolkt centrum van de ‘midden stof’ heeft ingericht. Wij treffen hier inderdaad de fraaie vertalingen van Albert Verwey in het Duitsch (door Paul Cronheim en Rudolf Pannwitz), proza van Van Deyssel in het Duitsch, een bijzonder fraai uitgegeven Duitsche vertaling van Geerten Gossaert door R.A. Schrödder, ‘Three Poems’ van Boutens, nagedicht door Herbert Grierson, Gorters ‘Mai’ door Max Koblinsky, verschillende vertalingen van ‘De Kleine Johannes’ en van Emants' ‘Bekenntnisse einer Dekadenten’ van Hélène Swarth etc. Aan Couperus is een afzonderlijke tafel gewijd; hij is zoowel in het Duitsch als in het Engelsch zeer behoorlijk vertegenwoordigd; curieus is, dat men zijn ‘Berg van Licht’ in Tsjecho-Slowakije als een prikkelroman heeft verkocht, blijkens den omslag! Ook Heyermans heeft een tijdlang in het buitenland zeer de aandacht getrokken; hij was in 1908 te Berlijn zelfs zoo populair, dat de dames van de beau monde hem als een vast nummer op hun uitgaansprogramma beschouwden, blijkens een geëxposeerde caricatuur uit de ‘Lustige Blätter’,
Verder zijn van Van Suchtelen, Robbers, Top Naeff (‘Freudvoll, Leidvoll’ = ‘Schoolidyllen’), Jef Last en enkele anderen zoo nu en dan eens vertaald; van Last ‘Lettres d'Espagne’ en ‘Zuyderzee’, dit laatste in het Fransch en het Duitsch, maar de Duitsche vertaling door een Franschen uitgever gedrukt te Praag! Tijdsbeeld....
Van Schendel heeft een afzonderlijke tafel; hij is een van de weinigen, die in Italië vertaald zijn.
In het midden treffen wij dan ontelbare soorten ‘Gummi’ (‘Rubber’) van Madelon Lulofs, massa's Ammers-Küller in deels de banaalste kioskedities, A. den Doolaard, Willy Corsari, Johan Fabricus, die tot de Noordpool bezig is door te dringen, ook Antoon Coolen, Herman de Man, de Schartens, Theun de Vries (fraaie ‘Rembrandt’-uitgaven), Ina Boudier-Bakker en tutti quanti. Het is een bonte schare, en men kan er aan zien, hoe populair wij zijn in Europa. Marsman, Vestdijk, Slauerhoff, Bordewijk, Du Perron, Anton van Duinkerken ontbreken echter; dat men in het buitenland dus eenig begrip heeft van wat de hedendaagsche literatuur is in Nederland, kan men moeilijk beweren!
Een tentoonstelling, die men vooral moet gaan zien.
M.t.B.