P. van Andel
aan
Menno ter Braak (Den Haag)

Den Haag, 11 maart 1935

's H. 11.3.'35

Zeer geëerde Dr. ter Br.

Zonder U verder lastig te vallen, verzoek ik U beleefd na lezing dus van mijne voorbereidende uitéénzettingen even te willen realiseeren wat wij thans voor eene cultuur meemaken: twee ernstige mannen, waarvan de eene in het geestelijk verband des oogenbliks eene opmerking maakt... en de andere meent te mogen ten beste geven te dien opzichte: daar zal wel niets van áán wezen -

Door dat bijna geheel uit proponenten bestaan der theologanten-wereld (ik zeg niet theologen) wordt ook de portée van dien niet tot zijn recht komenden ‘Engelenzang’ gewoonweg genieerd: R. Kathol. autoriteiten slaan me de ‘conjectuur’ allerminst uit de hand: edoch men kan een en ander niet zoo maar in andere banen boegseeren.

Dr. v.A.

<Ik herhaal: ‘zonder animositeit’ bedoeld.>

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie