Johan Brouwer
aan
Menno ter Braak
Den Haag, 7 maart 1937
's-Gravenhage, Tomatenstraat 176
7/III 1937
Zeer geachte Heer ter Braak,
Laten wij de zaak kalm bekijken. Een maand geleden bereikte mij de triom-fantelijke geruchten van een ‘vernietigenden aanval’ op mijn vertaling van Ribeiro. Geers heeft voor mij tot tweemaal toe in den eersten dagen van Februari het ‘droit de réponse’ gevraagd in hetzelfde nummer waarin de critiek zou verschijnen, dit vanwege de tijdsomstandigheden, om legendevorming te voorkomen. Ik zei met een halve blz. desnoods met een kwart blz. te kunnen volstaan. Men heeft dit geweigerd, hoewel men wist dat het hier een tekstkwestie betrof. Ik overwoog (herinnert U zich ons gesprek in den Sp. legatie waar ik U in substantie inlichtte) een berichtje te geven aan het A.N.P. bij het verschijnen van het artikel maar heb hier van af gezien omdat het blijkt dat men aan het schandaal de voorkeur gaf boven gelijktijdige weerlegging - welke in twee zinnen is samen te vatten.
Nu de feiten: I De heer de J. heeft gewerkt met een tekst die niet vaststaat, en hij wist dit. Dit is in strijd met de wetenschap en het algemeen schrijversfatsoen.
II Een vertaling is wat den principieelen kant betreft de zaak van den auteur, den vertaler en den uitgever. Een vierde kan hierover niet spreken zoolang hem niet alle stukken zijn voorgelegd.
III Wat den technischen kant betreft, het kan bekend worden geacht - ziegeschriften in dezen van mijn hand - dat ik sinds jaren in nauw contact met Portugal sta, ik heb daar gereisd en gewerkt. Ben bovendien litterator met een dubbel doctoraat en mag dus in staat worden geacht een tekst te vertalen. Als ik dus japon voor ketting zeg (en dit geeft een zin) mag daar goede reden voor zijn.
IV Het kan bekend worden geacht dat ik mezelf durf te zijn en onafhankelijk mijn weg kan gaan op gevaar van vrijheid, leven of goeden naam te verliezen. Men zij dus niet overijld in eenige beschuldiging in dezen, mijn staat van dienst en levensgeschiedenis kunnen niet over 't hoofd worden gezien.
Wanneer ik in zulke omstandigheden niet tijdig de gelegenheid krijg een verreikende beschuldiging te weerleggen - een beschuldiging die Gij gelijkstelt met valsche munterij en erger - dan is het mijn goede recht daarna te weigeren voor een geïmproviseerden rechterstoel te verschijnen van Jan Publiek als de ‘stemming’ is gemaakt. Ik zwijg dus, en zal zelfs blijven zwijgen als - wat ik mogelijk acht - Ribeiro me zou verloochenen - in de gegeven omstandigheden. De zekerheid dat ik het gekrakeel met één beweging zou kunnen doen ophouden zal mij weerhouden deze beweging te maken. Overigens, er zijn op 't oogenblik belangrijker dingen dan het bewust ontketende stormpje.
Deze dingen zijn m.i. zoo evident dat ik, na mijn gesprek met U destijds, dit niet meende te behoeven te herhalen. Uw ultimatum verbaast mij dus. Indien echter alle vermelde punten voor U zonder waarde zijn, dan zal ik geen poging doen mij te rechtvaardigen. Zoals steeds ben ik bereid de consequenties van mijn daden of houding te aanvaarden.
Hoogachtend
J. Brouwer
Origineel: particuliere collectie