Menno ter Braak
aan
Jac. van Hattum
Den Haag, 10 januari 1935
Secr. Pomonaplein 22 den Haag
10 Jan. 1935
Zeer geachte Heer van Hattum,
Uw nieuwe zending verzen heeft bij de verschillende redactieleden gecirculeerd.
Het resultaat is als volgt: Van het ‘gebed voor den vrek’ wil de Redactie gaarne plaatsen het eerste en het laatste gedicht; de twee middelste gedichten wil zij laten vervallen, omdat zij naar haar oordeel veel zwakker zijn. Dit natuurlijk, indien U daarzelf mee accoord gaat.
Vind U, dat het gedicht één geheel moet blijven, dan ziet zij van plaatsing af. Verder heeft zij uitgezocht het gedicht ‘Orthodoxie’, mits de laatste strofe vervalt.
De andere gedichten stuur ik U hierbij terug. De beide bovengenoemde verzen houd ik hier, maar wacht op Uw bericht met plaatsing. Mocht U dus bezwaren hebben tegen plaatsing op deze wijze, dan hoor ik het wel.
Eén van de persoonlijke reacties van een der redactieleden op Uw werk luidt als volgt: van Hattum heeft veel talent, maar evenveel holle rancune; veel literair bedachte verzen. Misschien heeft het voor U waarde dit oordeel te vernemen.
Met de meeste hoogachting,
namens de Redactie
Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum