Briefwisseling Menno ter Braak - Menno Huizinga jr.

Menno Huizinga Jr.
aan
Menno ter Braak

Den Haag, 24 oktober 1927

Den Haag 24 October 1927

Beste Menno!

Het valt mij op, nu ik dit blad gereed leg naast dat van jouw brief van 3 September - N.B.! dat 't alweer zóó lang geleden was verbaast mij toch inderdaad - dat jij daarop je adres hebt laten drukken, hoewel een ‘losloopende jongen’ en ook maatschappelijk nog licht verplaatsbaar, terwijl ik met voorbedachten rade zelfs vermelding van woonplaats weglaat; wie weet, waar ik de verdere voorraad van dit papier zal hebben te beschrijven?! Maar als ik 't mij goed herinner, neem jij ook niet zoo groote voorraden tegelijk. Dit brengt mij te binnen, dat wij toen je hier was daarover gesproken hebben; maar de prijs die je toen genoemd hebt herinner ik mij niet. Misschien kan je voordeel doen met de wetenschap dat ik dit papier liet maken bij Heijning te Eibergen en betaalde voor 250 van dit model + 500 octavo, de somma van f6,25.

Na deze ietwat buitenissige aanloop wil ik plaats geven aan de erkenning, dat je hartelijke en zoo welkom-persoonlijke brief wel een spoediger antwoord had verdiend, en ook een uitvoeriger antwoord dan dit onderhavige zal worden. Maar je weet, welke omstandigheden zich sedert de ontvangst van dien brief voordeden en zult dat dus willen verontschuldigen; zelfs ook dat je vrij zeker nu nòg niets van mij zoudt gehoord hebben als daar geen bijzondere aanleiding toe bestond. Want ik heb allang de wensch bij mij levende, om je eens rustig te schrijven over de punten, die wij hier pratende ook al aanroerden en waarop jij zelf nu ook terugkomt. Maar ik stelde dat uit, om vooraf ‘Het Schoone Masker’ te lezen, waarmee ik wel begon, maar niet klaar kwam. Gemakkelijk viel 't mij niet, en in mijn vacantietijd heb ik mij er niet aan gewaagd. Nu wij weer hier zijn, en ik van mijn bijwerk heel wat kwijt ben, hoop ik in dezen winter mij eens te wijden aan zulke meer waardevolle lectuur en dan kom ik er zeker op terug. Meer dan door iets anders wordt toch altijd weer mijn belangstelling levendig gemaakt door zulke ‘abstracte’ kwesties en dat hier in dubbele mate waar de persoon, die er achter zit en die zich toch, blijkens je brief, ook graag in z'n ware wezen wil laten kennen, mij niet onverschillig is. Neen Menno! je behoeft heusch niet bang te zijn, dat ik je voor een intellectualist houd, in je diepste wezen. En de noodzakelijkheid van ‘intellectueel’ gedachtenwisselen wordt door mij volkomen erkend. Maar wel zie ik het gevaar dat de geheel gerechtvaardigde neiging, om met gevoelsuitingen niet te koop te loopen, ook vaak als een middel tot zelfbehoud, niet waar? - dat die neiging zal ontaarden in geringschatting voor de waarde, niet slechts van die uitingen, maar ook van de gevoelens zelve. En dat is de kiem van wat ik altijd beschouw als ‘de zonde tegen den heiligen geest’, die onvergeefelijk is; van de scepsis n.l., die het ondefinieerbare en ongrijpbare en toch alleen-waarachtige leven van onze diepste persoonlijkheid niet meer vermag te zien als de eenige directe ‘Gods’-openbaring waarvan wij zeker zijn. Zij kan niet ‘vergeven’ worden omdat zij de vatbaarheid wegneemt om door vergeving gezegend te worden. Daarom ben ik voor éénzijdige, ook al voor tevergedreven intellectueele kritiek altijd bang. Maar ik zal de laatste zijn om de volstrekte onmisbaarheid van deze laatste voorbij te zien. En van den anderen kant: in wat ik van jou gelezen heb, heb ik genoeg gevonden van wat dan uit je diepere gevoelsstroomingen opkwam, om de hoop levendig te houden dat wij elkander in dezen zeer wel zullen kunnen verstaan, waarom het mij dan ook iets waard is, onze gedachtenwisseling van tijd tot tijd voort te zetten. Misschien zou zelfs een klein debatje over het vrijzinnig Protestantisme ons in dat opzicht al weer nader tot elkander brengen. Zou niet de positieve onzakelijkheid eener waarachtig beleefde, dienende en zichzelfvergetende liefde ons moeten afhelpen van de liefde-preekerij, die vanuit haar optimistische anthropologie misschien nooit, zeker niet licht zal komen tot de juiste kennis van de eenige bron waaruit die liefde kan worden gevoed? Maar hoeveel zit, in al wat wij over deze dingen denken, van onze eigen psychische aanleg, waardoor tenslotte iedere mensch dat alles noodzakelijk alleen op z'n eigen manier kan bevatten?

Hoe aangenaam wij het ook zullen vinden je hier eens weer, met of zonder Wim, te zien komen aanwaaien - ook om nog eens weer over pyknische cyclothymen en leptosome schizoïden te boomen, waarin ik mij te Eibergen ijverig heb verdiept, - toch zal dat vooreerst wat uitgesteld dienen te worden. Wij zijn, dank zij de goede zorgen die door onze wederzijdsche zusters aan Tante gespendeerd werden, met succes uit geweest, maar toch is héél kalm aan beginnen en nog langen tijd voorzichtig zijn voor Tante Nollie beslist noodzakelijk. En wij willen ons goed houden, ons zonder bezwaren op ons zilveren huwelijksfeest de familie om ons te kunnen verzamelen. Dit is de bijzondere aanleiding tot dezen brief. Want zooals je kunt denken lokt zulk een volksverzameling je Vader niet aan. En waar wij hem niet willen pressen, maar ook de alleenige tegenwoordigheid van je Moeder als vertegenwoordiging van het Eibergsche gezin niet toereikend vinden, zou het ons bijzonder aangenaam zijn als jij dien dag (Vrijdag 18 November) die functie mede op je zou willen nemen. Wij stellen ons voor, het feest op bescheiden voet te vieren, door de familie van weerszijden tusschen 11 en 12 hier aan huis te ontvangen en dan na den middag tesamen een lunch te gaan gebruiken ergens in de stad. Wijn wordt niet gedronken, aangezien wij ons daardoor toch niet geëerd noch heel toepasselijk bejubeld zouden voelen. Ik hoop dat dit voor niemand aan de waarde van het samenzijn afbreuk zal doen. Galakleeding is niet noodig, vermoedelijk zullen de heeren in jacquet verschijnen, wat ik als bruidegom tenminste een zeer voldoende mate van feestelijke deftigheid vind. Wij zullen graag even vernemen of je er zin in hebt, om bij de uitwerking der plannen daarmee rekening te kunnen houden. Het jongeluiscontingent is niet groot, maar je zult toch niet als eenling onder allemaal oude paaren zitten hoor!

Tenslotte een verzoek dat je wel aan Wim wilt overbrengen. Ik zou heel graag van hem leenen de beide afleveringen van het Tijdschrift vd Ver voor Geneeskunde waarin die beide artikelen van Keyserling, vertaald door Cox zijn opgenomen. Ik begon daar te Eibergen aan, maar kreeg ze niet uit en je Vader kon juist die afleveringen op 't oogenblik niet missen. Het zijn de no's 12 en 14, van 17 Sept. en 1 October. Hij zal mij er een genoegen en een dienst mee doen en krijgt ze beslist terug.

Vannacht heb ik van Lailaps gedroomd, die aan de tusschen ons te Eibergen gepleegde vriendschap uiting gaf op zeer perverse wijze, door mij nl. stevig eerst in mijn arm en later nog eens in mijn nek te bijten! Ik genoot te Eibergen van zijn uitbundige levenslust, maar beleefde in dezen droom waarschijnlijk iets van zijn jachtavonturen.

Tot ziens dan hopen wij.

Hartelijke groeten, ook aan de broers en zusters,

van je toegenegen

Oom Menno en Tante Nollie

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie