Albert Kuyle
aan
Menno ter Braak
Utrecht, 7 februari 1928
Utrecht, 7/2/28
Menno ter Braak
EIBERGEN
Amice,
wat van Wessem jou heeft gezegd, weet ik nu nog niet precies, maar doet overigens weinig ter zake. Ik had gisteravond een conferentie met Mr. Kropman, welke mij mededeelde, dat het welslagen van de procedure op het moment alleen afhangt van de vraag, of jij de navolgende vraag in ontkennende of in bevestigende zin zult beantwoorden.
Heeft de firma van Looy van jou ooit eenigerlei toestemming ontvangen om de overdruk van je artikel in de handel te brengen? Heeft deze firma door haar houding, je dit voornemen kenbaar gemaakt, en heb je verzuimd daartegen bezwaar te maken? Was jou iets bekend van een afspraak dat de opbrengst van de verkoop van deze overdrukken aan de Branding zou moeten dienen om achterstallige honoraria van De Vrije Bladen te betalen? Heeft de firma van Looy jou mondeling, schriftelijk, door derden of door haar houding van deze verkoop aan de Branding kennis gegeven? Heb je bezwaar gemaakt?
Op dit alles wensch ik graag een omgaand gedetailleerd antwoord, nog liever dat je een dag met mij naar Mr. Kropman zult gaan, om een en ander mondeling te bespreken. Of ik aan de oplage van twee honderd stuks eenige schade heb, staat alleen aan mij te beoordeelen, de meening van den heer van Wessem in deze is mij volmaakt onverschillig. Wanneer jij al de bovenstaande vragen niet in ontkennende zin kunt beantwoorden, komt de zaak in een heel ander licht, en heb jij contractueel aan ons copie verkocht, waarop je geen onverdeeld recht had.
Heeft de firma van Looy echter onrechtmatig gehandeld, dan zal ik de procedure kost wat kost door zetten, om aan deze kinderkamergewoonten in de Hollandsche uitgeverij, eens een flinke duw te geven.
Graag omgaande eenig bericht.
Je L.M.A. Kuitenbrouwer
dir. v.d.
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum