Menno ter Braak
aan
W.L.M.E. van Leeuwen
Rotterdam, 13 mei 1930
Rotterdam, 13 Mei 1930
B.W.
Zeer hartelijk dank voor je bref. Ik ben erg blij, dat er eenige menschen blijken te zijn, die het boek voluit waardeeren. Het zal immers bij velen óf op onverschilligheid óf op instinctief (‘burgerlijk’) verzet stuiten; daarom is ieder bewijs van sympahie me een bijzonder soulaas.
Je opmerkingen zijn natuurlijk juist, ik had aan enkele dingen, die je noemt, zelf ook al gedacht, maar je begrijpt, dat het moeilijk is, om, met volhouden van de gelijkenissentaal, de dubbelzinnigheden geheel te vermijden. Alleen het laatste hoofdstuk, waarin ik geheel afgerekend had met het onderwerp, bevredigt me dan ook als formule vrijwel geheel. Voor de rest blijven er telkens nog desiderata.
Alleen: Het Carnaval der Wijsgeeren heb ik opzettelijk niet genomen, omdat het eigenlijk opgaat in de geloovigen en verder in de Carnavalsmoraal. Er zou anders zeker een hoofdstuk over te schrijven zijn! Natuurlijk heeft een Hegeliaan mij direct verweten, dat ik dit carnaval niet apart had behandeld!
Mijn verloving is sedert eenigen tijd verbroken, zoodat ik je waarschijnlijk gauw wel eens alleen kom opzoeken. Groet ook Gerda hartelijk van mij.
Je Menno
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum