Menno ter Braak
aan
van Loghum Slaterus' Uitgevers Maatschapij N.V. (Arnhem)
Rotterdam, 19 november 1930
19 Nov. 1930
N.V.VAN LOGHUM SLATERUS'UITGEVERSMIJ.
Zeer geachte Heer van Tricht
Vriendelijk dank voor Uw gedrukte zendingen en Uw brief. Tot mijn spijt beschik ik niet meer over een exemplaar van De Vrije Bladen, waarin de polemiek ‘Waarom Ketters’ voorkomt; zoo heel belangrijk was het ook niet, maar de bedoeling, in het roomsche kamp eenige beroering te wekken, is uitstekend gelukt.
Het stuk van Tielrooy lijkt mij niet geheel consequent aan het slot. Net als Jan van Kasteel (hoewel ik deze beschouwing nog tienmaal beter vind) zoekt hij het au fond nog in een kwantitatief iets, een ‘meer’ en ‘minder’ waarom het toch niet gaat. Du Perron blijft voor mij nog de beste beoordelaar. Het doet mij genoegen, dat u geen strop haalt aan den verkoop en dat ik zelfs een perspectief van winst zie schemeren.
Ik schrijf u eigenlijk omgaand omdat ik mij eenigszins schuldig voel tegenover den door U als ‘ignobel’ gequalificeerde uitgever. Dat ik geen naam noemde, is uitsluitend te danken aan het feit, dat ik er een tegenzin in heb voor de voltooiing van het boek, bindende zakelijke besprekingen te voeren. Maar nu het de indruk maakt, alsof deze man ‘onderkruipen wil, behoef ik U niet te verzwijgen, dat de uitgever in quaestie de Haan uit Utrecht is, uit wiens firma ik door toevallige omstandigheden een der firmanten ken. Ik stel er echter prijs op, u te laten weten, dat hij mijn voorkeur voor U in dezen geheel begreep en geen enkele poging in het werk heeft gesteld, unfaire aanbiedingen te doen. Het eenige aanbod dat ik van hem heb, is, dat hij graag op het manuscript wil reflecteeren (met voorloopig vaag omschreven condities), als ik met U niet tot overeenstemming kan komen. Dit is m.i. ook niet meer dan zijn goed recht als zakenman. Verder heeft Stols nog gereflecteerd, maar ik heb dit aanbod maar terzijde gelegd. Hij geeft een bundel stukken van mij uit, die minder voor een groote oplaag en intensieve exploitatie in aanmerking komt; maar voor een roman lijkt hij mij niet de aangewezen persoon.
Ik hoop, dat u dus mijn geheimzinnigheid niet kwalijk hebt genomen, want die betrof uitsluitend mijn eigen houding tegenover een nog niet voltooid boek. Verder hoop ik, na voltooiing, de uitgave van ‘Hampton Court’ eerst met U te bespreken, en ik vermoed ook wel, dat wij, als U in de uitgave iets ziet, gemakkelijk tot overeenstemming zullen komen. Ik kan U wel vast zeggen, dat het geen verkapt essay à la Stille Lach is, al komt er geen moord in voor.
Misschien mag ik dan verder nog even Uw aandacht vragen voor een meer persoonlijke aangelegenheid. Ik kreeg n.l. juist vandaag een brief van Jo Planten, die mij vroeg, of zij door mijn bemiddeling niet een boek te vertalen kon krijgen. Ik weet natuurlijk in het geheel niet, of U haar in dezen toevallig zoudt kunnen voorthelpen, maar het leek mij aangewezen, in de eerste plaats U eens te schrijven. Mocht U soms nader met haar willen overleggen, dan kunt U zich wellicht rechtstreeks met haar in verbinding stellen aan haar tegenwoordig adres: P.de Hoochlaan 67, Hilversum. Ik dank U bij voorbaat voor de overweging van mijn verzoek.
M.v.gr., hoogachtend
Uw dv.
Menno ter Braak
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum