Menno ter Braak
aan
C.H. Bos-Everts
Eibergen, 20 maart 1929
Zeer geachte Mevrouw
De combinatie van een kind met 39.3 en La Coquille et le Clergyman, en het conflict, dat uit beider verschillende belangen ontstaat, verder Uw stijl en de paarse inkt, waarmee U schrijft, wekken, U zult het willen excuseeren, toevallig zulke merkwaardige herinneringen in mij, dat ik mij haasten wil, U gerust te stellen omtrent de moeite, die U mij hebt bezorgd (die is ongeveer geene) en de teleurstelling, die het karma U zelf heeft bereid. Ik hoop, dat U mij het bijzondere genoegen zult willen doen, ± 10 April nog eens een beroep op mij te wagen; als die copie dan nog in het land is (en dat is zeer waarschijnlijk) zal ik dan gaarne een uur voor U reserveeren. Tot 10 April woon ik op het platteland, zoodat ik U voorloopig moeilijk van dienst kan zijn. Vermoedelijk geven wij, ook al in verband met de katholieke agitatie, geen reprise van de Coquille in het openbaar.
Ik zal U dan nu ook maar onthullen, dat wij aanvragen van Liga-leden, om onze films nog eens in de studio te zien, bijna zonder uitzondering afslaan. Dat ik dit aan U zelf heb aangeboden, terwijl U er niet eens om vroeg, moge U een bewijs zijn, dat U mij slechts een pleizier doet door mij in April nogmaals een datum op te geven. Misschien ben ik voorbarig en romantisch (of liever: dat ben ik, ondanks alles, nog zeker): maar het merkwaardige is, dat ik mij uit Uw drie brieven een voorstelling van een persoonlijkheid heb gevormd, die ik werkelijk gaarne aan de realiteit zou willen verifieeren.
In de hoop, dat U deze divagatie zult willen boeken op rekening van de paarse inkt, wacht ik Uw tweede datum af.
m.v.gr.
Uw dv. Menno ter Braak
Origineel: particuliere collectie