Menno ter Braak
aan
C.H. Bos-Everts
Eibergen, 26 maart 1929
Hartelijk dank voor Uw brief. Het is en blijft een mirakel, dat men door enkele abstracte zinnen onbetwistbaar te weten kan komen, dat men ongeveer in hetzelfde schuitje zit! Het is blijkbaar een geheimschrift, dat toch enkele geheimen verraadt, en niettemin voor anderen zonder twijfel nu reeds geheel onbegrijpelijk is. ‘Conflict 39.3 - Coquille’ b.v. is een term, die diplomaten ons niet zouden verbeteren. (Alleen hebben diplomaten juist de tegengestelde bedoeling.)
Inderdaad, welken naam U aan het conflict geeft, is van minder belang. Het boek, waar ik aan bezig ben, gaat over niets anders, en ik kan voor het laatste hoofdstuk gevoeglijk Lucas X, 38-42 als motto kiezen, Alleen, ik kom zeer bepaald tot de conclusie, dat Maria het goede deel uitgekozen heeft, dat van haar niet zal worden weggenomen!
Overigens bedenk ik tot mijn schrik, dat wij deze correspondentie niet met gelijke wapenen voeren. U hebt mij, zij het als ‘publiek persoon’ en dus in hoogen mate onpersoonlijk, zien staan oreeren, en U hebt dus een voorstelling, wie ik ‘physiognomisch’ ben; ik daarentegen moet voorloopig uit paarse lettertekens Uw geheele persoon opbouwen. Ik schrijf dit alleen, opdat U zich ditmaal niet al te gemakkelijk door het karma zult laten afschrikken; want U is mij thans wel de oplossing schuldig op de vraag, of ik U juist heb gereconstrueerd. Zou de reconstructie juist zijn, dan zou zij mij weer eenig vertrouwen méér in de contactmogelijkheden van de taal verschaffen! Dus...
Als het U schikt, zou ik voorloopig graag Woensdag 10 April vasthouden. Natuurlijk, als onze operateur dan beschikbaar is, hetgeen ik U tijdig kan berichten. Doet U mij dan het genoegen des middags niet te laat in de stad te komen en met mij ergens te gaan eten. Als U mij den trein schrijft, zal ik zorgen, aan het station te zijn. U kent immers mijn ‘physiognomie’?
m.vr.gr.
Uw dv. Menno ter Braak
Origineel: particuliere collectie