Elisabeth de Roos
aan
Menno ter Braak
7 november 1930
7-XI-'30
Lieve Menno,
Nee, je kunt nog wel een beetje doorgroeien tot vlak na de kerstvakantie vóór je je rok laat uitleggen. Ikzelf kom wel eerder klaar, maar [onleesbaar], het drukken e.d. zal niet meer voor Kerstmis kunnen. (Tusschen haakjes, raad je Clausen aan; is hij goedkoop?) Ik ben net tien dagen ziek geweest en breng nog gedeelten van de dag in bed door, en daardoor achterop geraakt. Kom je me niet eens opzoeken? Doe het maar: ik zal me volgende week misschien nog een beetje rustig houden en het dan erg apprecieeren.
Nu je al zoover bent met ‘Octavianus’, vertel je er nu al eens iets meer van? Ik word erg nieuwsgierig.
Over Do what you will van Huxley heb ik geschreven, niet over Brief Candle. Dat was een eerdere bundel essay's, ook wel heel aardig, maar toch op den duur een beetje teleurstellend. Hij gapte zoo van Gide, en ook kan ik het niet zetten dat zijn groote romans romans à clef zijn. Ik weet een kostelijke anecdote over hem (waarom ben ik zoo aan het roddelen?) - die de verdienste heeft waar gebeurd te zijn, want ik hoorde hem van een vriendelijke oude dame zonder litterair venijn, die geen letter van Huxley gelezen heeft maar hem als kind kende. Eens vond zijn familie hem doodongelukkig, toen hij zeven jaar was. Wat is er, vroegen ze, en hij kreet: Aldous moet later een groot dichter worden... en Aldous kan geen gedichten maken!
Ik heb een aardig romannetje van Morand over Amerika gelezen, Champions du Monde; en La Fin de Chéri, een roman van Colette, wel heel subtiel en ‘captivant’. Als je komen kunt, komt iedere tijd (of maaltijd) gelegen!
Dag, je Bep
Origineel: particuliere collectie