N.P. van Regteren Altena
aan
Menno ter Braak
Lochem, 28 augustus 1935
Lochem, 28 Aug. '35
Amice,
Eindelijk heb ik gelegenheid gevonden je ‘Tweede Gezicht’ te lezen; voor de toezending ervan dank ik je zeer, want uit dit boek heb ik nog meer dan uit de vorige het beeld van de schrijver in mijn verbeelding kunnen reconstrueeren, om het daarna te vergelijken met de indrukken omtrent zijn persoon die zich zoo langzamerhand na dikwijls onderbroken maar toch langjarig contact in mij hebben vastgelegd. Het ging hier vooral, zooals je wel begrijpt, om wat je met een m.i. gelukkige term noemt: het tweede gezicht - om Menno ‘in de schaduw’. En dan kan ik al direct constateeren, dat mijn tweede gezicht omtrent jou persoon door de lectuur van dit boek maar weinig veranderd is en zich zelfs nog heeft versterkt. Dat voorspelt dan weinig goeds, zul je denken, want mijn opinie over je schaduwgestalte is je uit vroegere brieven wel bekend. Juist daarom waardeer ik te meer de ‘hartelijke gevoelens’, die in de eigenhandig geschreven schenkingsacte worden beleden, en 't doet mij genoegen je te kunnen meedeelen dat als ik zelf in de gelukkige omstandigheden was een ‘boek’, door mij zelf gefabriceerd, aan jou cadeau te kunnen doen, dat ik dan ook van mijn kant een gelijkluidende betuiging in het jou geschonken exemplaar zou kunnen plaatsen zonder aan de eerlijkheid te kort te doen. Je denkt natuurlijk alweer: als 't zoo fluweelig begint zal 't wel rauw (‘raauw’) eindigen; maar dat kon wel eens meevallen, ik weet het zelf nog niet eens.
Er zijn in je boek natuurlijk heel wat kritieken of gedeelten ervan, die ik met genoegen las omdat ze overeenstemden met mijn eigen inzicht en gevoel. Soms was ik zelfs geneigd een groote gelijkenis te ontdekken tusschen jou reacties op de dingen en de mijne, iets waarop ik vroeger nooit acht heb geslagen. Maar die gelijkenis betrof dan altijd ‘het tweede gezicht’, niet het eerste. Want op het eerste gezicht, je weet het wel, kon ik Menno ter Braak niet luchten of zien. En daartegen heb ik dan ook telkens weer gefulmineerd. Maar je boek richtte als vanzelf mijn aandacht op de schaduw-mensch, die ik achter de arrogante poseur van 't eerste gezicht meende te ontdekken. En niets in je boek heeft me zoozeer dien schaduwdubbelganger onthuld als je uitlatingen over Van Deijssel. In zekeren zin was er iets in je wat op hem leek, maar dan voelde ik toch ook weer, dat juist datgene, waarin je op hem uiterlijk scheen te lijken, in jou niet echt was. Aan 't einde van je boek (blz.241) help jij me dan zelf uit de onzekerheid. ‘Wat ik van hem (nl. van Deijssel) heb overgenomen, is zijn aanmatiging, zijn onbeschaamdheid en zijn subjectiviteit.’ Hier staat het dus zwart op wit dat je die dingen hebt overgenomen, dat ze niet uit je zelf zijn. - Ik herinner me nog goed, dat ik Van Deijssel's opstellen in mijn jonge jaren lezende zéér verlangend was zijn portret te zien. Wat voor een kerel zou er passen bij dezen laatdunkenden en verwaanden auteur? En toen kwam dat bekende portret van Jan Veth in Woord en Beeld: een geweldige kop, imponeerend door zelfbewustheid, een ‘vent’ om bang voor te worden. Ik heb wel gezorgd dat portret in mijn bezit te krijgen, het was zoo volkomen in overeenstemming met het forsch-Napoleontisch geluid, dat uit zijn proza opklonk. Toen wist ik ook dat de aanmatigende toon van dit heerschap ‘echt’ was. Maar tegelijkertijd ook was mijn sympathie voor hem zéér bekoeld. Ik vond hem ten slotte een bruut met een groote bek, en die, nou ja, de gave van stileeren had. Maar die stijl werd in zijn eentonigheid al gauw vervelend en ofschoon ik de eerste bundels van Van Deijssel telkens weer op mijn verjaardag en St Nicolaas als cadeau had gevraagd op mijn verlanglijstje, heb ik de latere bundels niet meer in mijn bezit trachten te krijgen en liet ze ook vrijwel ongelezen. De man was voor mij van binnen (in de schaduw) precies wat hij van buiten was: een geweldige praatjesmaker met een per slot van rekening wel groote maar tegelijk ook leege bek. - Der Mouw heeft in de Groene Amsterdammer eens een feuilleton tegen hem geschreven, een soort open brief, waarin hij hem verweet zijn ondeskundigheid ten opzichte van vele zaken waarover hij een groot woord voerde o.a. over de philosophie. Onder dat zeer gedocumenteerde stuk van Dermouw stonden een viertal regels van Van Deijssel, waarin deze antwoordde dat hij inderdaad wel eens over de philosophie geschreven had, maar dat ieder wist dat dit niet zijn eigenlijk terrein was en dat hij geen behoefte gevoelde zich in dezen tegenover Der Mouw te verantwoorden; al kon hij niet beloven dat hij ondanks Der Mouw morgen of overmorgen niet weer critiseerend over de philosophie zou schrijven, wanneer dat toevalligerwijs in zijn kraam te pas zou komen. Cela suffit! Wat een... vent!! Toen ik je afbeelding vóór in je boek bekeek was mijn oordeel dat dit plaatje wel een of andere mensch kon voorstellen maar zeker niet Menno ter Braak. En nu weet ik na de lectuur van je boek zéér stellig, dat de graveur getracht heeft (bewust of onbewust dat zou ik wel eens willen weten) je portret in overeenstemming te brengen met het hoerra- en dood-en-verderf-type dat uit je essays tot den lezer spreekt. Alles in dat gezicht is forsch en krachtig gelijnd en geschaduwd. De mond dat gaat nog, die zou ook in een meer gemoedelijk gezicht op zijn plaats zijn, al tracht een nauw merkbare golving in de bovenlip ons smalende tendens te suggereeren; maar de koude, sterke, stalen blik achter de rechte brilleglazen moet het Machiavelli type verbeelden en dan het belachelijk aangedikte spiercomplex dat de gelaatsuitdrukking omlijst en beheerscht! Ik heb me slap gelachen om deze onbedoelde caricatuur van den poseur ter Braak. Neen, al zal het je misschien spijten, je bent nog lang geen Van Deijssel, en ik zou je voorloopig raden uit diens persoonlijke nabijheid te blijven zoolang seniele aftakeling hem nog niet heeft verzwakt, want dan ga je er aan. Tegen zijn kerngezonde, ongecompliceerde forsche bruutheid leg je het af. Blijf dus voorloopig, als je er lust in hebt, hem attaqueeren uit de verte in een essay of zoo iets en waag je liever niet op zijn feest om hem te complimenteeren en je fijnste, scherpzinnigste meest welgeslaagde en gemotiveerde spot zou zijn oor niet eens bereiken, want... naar zoo'n foetus luistert een man als Van Deijssel natuurlijk niet. Ik vermoed dat je je zou voelen als een novitius bij den heer Student. Coster moet er zoo ook eens bekaaid zijn afgekomen en of jij bij een persoonlijke ontmoeting van man tegen man sterker zoudt blijken? Misschien heb je door je aanvankelijk literair succes wat meer durf gekregen, maar om een Van Deijssel (als hij tenminste nog in zijn volle kracht is) te staan, daar is wat meer voor noodig. Wat mij betreft ik walg van dien kèrel, al voel ik toch ook tegelijkertijd groote waardeering en zelfs eerbied voor deze reëele brute kracht. De ‘schaduw’ van Van Deijssel heeft niets nieuws gebracht voor wie hem alleen nog maar uit zijn geschreven werken op het eerste gezicht kenden: Van voren en van achteren, van binnen en van buiten vertoont hij altijd weer diezelfde groote, leege bek, die zelfs in zijn ‘ik houd van het proza’ zich niet verloochent. Ik was blij te lezen dat jij ook van die ‘proza-houderij’ al lang genoeg hebt, waarschijnlijk omdat je met mij bent gaan beseffen dat dit veel geprezen ‘proza-gedicht’ uit de mond van dezen auteur slechts rhetoriek kan zijn. En uit ervaring (dit is niet als hatelijkheid bedoeld) zal je ook weten dat het niet zoo heel moeilijk is dergelijke rhetoriek te produceeren. Trouwens in tegenstelling met V. Deijssel een enkele maal laat jij ook wel eens als per ongeluk een meer liefelijk rhetorisch bloempje vallen tusschen je afbraak-onvriendelijkheden, of is 't niet rhetorisch? is het dan misschien bij jou een onwillekeurige misschien toevallige en ongewilde uitlating van je minder barsche dubbelganger in de schaduw? Soms geloof ik dit laatste. Het tweede gezicht dat zich in omgang en bij de lectuur aan mij openbaart is een Menno, die in vele opzichten op mij zelf gelijkt. Een bang, bedeesd menschenkind, met weinig zelfgevoel, zichzelf hatend om zijn gebrek aan durf maar hakend naar datgene wat het mist: levensdurf en levensmacht (je zult mij deze analyse niet kwalijk nemen, ze geldt minstens zoo sterk voor mijzelf als vooor jou; in dit opzicht gelijken wij als twee druppels water op elkaar). Zoo is Menno van binnen; en nu komt naar buiten de overcompensatie: Menno we hebben beiden een groote ‘bek’. Jij uit die met je pen en ik met mijn mond; en nu merken we dat al die menschen, die we vroeger zoozeer vreesden, lang niet zoo gevaarlijk zijn als ze schenen ja meer nog ze blijken bang voor onze bek. En dan gebeurt wat psychologisch zeer verklaarbaar is: wij zelf worden dapper, moedig zelfs overmoedig. We voelen dat onze minderwaardigheid en ons minderwaardigheidsgevoel ook leeft in die anderen en nu gaan we onze eigen minderwaardigheid, die ons ons gansche leven zoo geplaagd heeft, wreken op de minderwaardigheden bij anderen. En - nu komt ons verschil - jij gaat in dat woeden en schelden tegen anderen zoo geheel op, dat je het ‘Tat Twam Asi’, dat je als zeer bewuste levensphilosophie in Der Mouw zoozeer bewonderd hebt, absoluut vergeten bent. Daarmede heb je je dubbelganger in de schaduw de bons gegeven en leeft nu (hoe lang nog) uitsluitend in je naar buiten gekeerde onechte of juister onvolledige, halfslachtige overcompensatie-gestalte. - In deze periode van half-bestaan ben je mij, zooals je weet niet sympathiek: het rhetorische van je groote, dikke woorden schettert door de bladen van je boek heen als een oorverscheurende fanfare die haar valschheid en onwaarachtigheid voor mij niet kan verbergen. Ik vermoed dat je je van deze onzuivere levenshouding niet bewust bent, beschouw dus deze brief als een (waarschijnlijk onvruchtbare) poging je af te houden van de geestelijke krachtpatserij, die in Van Deijssel misschien nog te verdragen is omdat ze de zuivere uiting van zijn grove persoon is, maar voor jou acht ik deze rol ongeschikt, je mist er de innerlijke kracht voor of juister gezegd ik acht jou voor zoo iets te goed: je bent van nature geen bruut, al tracht je ook nog zoo Van Deijssel te imiteeren. - Ik moet eindigen tot mijn spijt, want ik had eigenlijk willen schrijven over de scherpzinnigheid van Ter Braak tegenover de intelligentie van Anthonie Donker. Misschien zegt je de titel van deze ongeschreven essay wel iets.
Adieu met veel groeten en ‘hartelijke gevoelens’ ook voor je vrouw
H.
Oom Nico
Ook Tante Cato laat je groeten.
Uit deze brief blijkt eigenlijk te weinig, dat ik je boek met groote aandacht en belangstelling las. Het exemplaar, dat je me schonk, prijkt op vele bladen met bijgeschreven bijvoegsels en opmerkingen, en toen ik mij neerzette om te schrijven zat ik even voor een embarras de choix uit het vele dat ik zou kunnen schrijven van het slot stukje: de nieuwe Mensch heb ik als geestigheid maar ook om andere qualiteiten zéér genoten. Gisteren hoorde ik bij de woodbrookers Dr v. Senden spreken over de nieuwe mensch: zwaar-philosophisch en vooral niet geestig, maar hoogst oorspronkelijk. Oorspronkelijkheid is toch maar je ware, en die heb ik in je boek niet gemist, ondanks de aanwezigheid ook van het tegendeel. Dat wilde ik toch nog even zeggen.
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum