Menno ter Braak
aan
J. Romein
Den Haag, 7 maart 1936
den Haag, 7 Maart 1936
Zeer geachte Heer Romein
Tot vandaag had ik het vaste plan naar Amsterdam te komen, maar ik voel nu, dat het er niet van komen zal. Vooreerst zit ik vanavond vast aan een première, die mij wel tot 2 uur in den nacht op de krant zal houden, en voorts heb ik zooveel werk moeten laten liggen, dat ik geen andere mogelijkheid zie dan den Zondag om er eens doorheen te komen. Misschien is het echter in dit geval niet kwaad (waar de besprekingen toch nog een voorloopig karakter dragen), dat ik even precies op schrift stel, hoe ik mij verhoud tot de concepten die U mij zond. Ik trachtte mij al lezende in de eerste plaats te realiseeren, wat de reden is, dat ik aan dit tijdschrift mee zou doen als redacteur. Dat het plan in beginsel mijn volle sympathie heeft, heb ik U al geschreven. Ook zou ik het juist bijzonder prettig vinden, ditmaal op den achtergrond te kunnen blijven (en niet als bij Forum het geval was, min of meer de symbool-mijnheer te worden); maar op zijn minst moet ik dan toch de inleidende verklaring kunnen onderschrijven, om, wat ook Uw bedoeling zal zijn, te laten uitkomen, dat mijn ‘richting’ in deze onderneming is gepresenteerd. Het is uiteraard moeilijk van te voren te zeggen, welke functie ik in deze redactie kan hebben, en ik zou ook van U en Uw mede-initiatiefnemers nog graag eens precies en op den man af hooren, wat U zich daarvan had voorgesteld. Immers: als een uitgesproken wetenschappelijk mensch kan (en wil) ik niet gelden, waar mijn verhouding tot de wetenschap nogal ambivalent is; d.w.z. ik voel niets voor dilettantisme op dat terrein, en kan dus geheel meegaan met Uw opzet om wetenschappelijk te zijn in dien zin, dat U geen populariseering beoogt; maar anderzijds ben ik een tegenstander van het specialisme, en van de wetenschap als een soort nieuwe religie voor intellectueelen. In de drie concepten wordt hier en daar wel zeer sterk de nadruk gelegd op de wetenschap als een ‘verhevenheid’. Eerlijk gezegd, het concept C bevalt mij verreweg het best, vooral omdat het kort is en aan zakelijkheid de beide andere overtreft. Het lijkt mij een groot voordeel, dat wij in dat voorwoord zoo kort mogelijk zijn, en door den inhoud van het eerste nummer vooral bewijzen, waarom het ons te doen is. De opzet van dit tijdschrift zal toch wel in de eerste plaats een practische zijn; een ‘vrije tribune’ voor werk, dat ‘Europeesch’ belang heeft. Dat litteratuur in den strikten zin des woords wordt uitgesloten, lijkt mij uitstekend, want de taalnuance speelt daarbij toch altijd een te groote rol dan dat zij in vertalingen zou kunnen worden gevangen. Een ander geval is het echter met de grensgebieden (misschien zou ik redacteur van de grensgebieden, voor ‘niemandsland’ kunnen zijn?), die juist in een orgaan als dit wel degelijk een onderkomen zouden kunnen vinden. Zou het (dat is eigenlijk mijn voornaamste amendement) niet mogelijk zijn dienomtrent een passage in te lasschen? Of wellicht volstaat een zin al; ik geloof, dat U wel ongeveer zult begrijpen wat ik bedoel, en ik vertrouw dat het U gemakkelijk zal vallen hierover iets passends te ontdekken.
A en B lijken mij beide te lang en te specifiek op Nederland ingesteld; maar daar ik veronderstel, dat U reeds in beginsel besloten hebt om C als grondslag te aanvaarden, zal ik mij tot eenige kantteekeningen bij C beperken. (waar tot mijn zeer groot pleizier de jonge wijsgeer Beerling uit verdwenen is, dien ik een onleesbaar auteur vind.). Ook lijkt mij de naam Res Publica veel beter dan Erasmus, reeds uit deze overweging, dat er een tijdschrift van dien naam òf bestaat òf kortgeleden bestaan heeft (onder leiding van Vloemans, meen ik).
Op pag. 1 kan ik mij onmogelijk vereenigen met de passage: ‘Hierzu ist Erkenntnis der objectiven Wirklichkeit unumgänglich’. Afgezien van het feit, dat ik deze objectiviteit zelf niet erkennen wil en in iedere objectieve pretentie een taalillusie zie, geloof ik, dat door deze toevoeging de basis onnoodig wordt versmald; de tegenstelling tusschen Res Publica en fascistische pretenties zal toch zeker niet gezocht moeten worden in de objectiviteit van het niet-faschistische? Ik zie in den strijd tegen ‘ideologie’ ook iets paradoxaals; wij hebben toch ook een ideologie? Phrase alleen is, dunkt mij, hier al duidelijk genoeg.
Op pag. 2 ben ik ook voor het weglaten van het rood doorstreepte; maar de zin die door U in de marge rood is aangestreept (Je grösser etc. lijkt mij zeer helder en noodzakelijk. In plaats van de eenigszins rhetorische zinnen, die daarop volgen, en waarin m.i. een niet geheel on-phraseologisch gebruik wordt gemaakt van de woorden ‘Vernunft’ en ‘Wahrheit’ zou ik veel liever een korte definitie van de vrijheid als tegendeel van een naïeve illusie, b.v. van de geestesvrijheid als een noodzakelijk minimum, dat door de democratie wel maar door het fascisme niet wordt toegestaan, of iets dergelijks; ik geloof, dat zulks meer waard is dan uitlatingen over ‘Vernunft’ en ‘Wahrheit’, waarvan ieder toch het zijne denkt, die dus heel weinig zeggen voor den opzet van het orgaan.
Op pag. 3 lijkt mij de ‘verdiente Antwort’ weer wat rhetorisch. Tegenover ‘Anforderungen des Fachs’ kan men misschien beter iets anders stellen dan ‘Verantwortung gegen die Zeit’, dat mij weer zoo vreeselijk dramatisch klinkt; b.v. het besef van menschelijke waardigheid, of: het besef van de wetenschap als een element in de samenleving (ik noem maar iets). Den laatsten zin zou ik als volgt willen redigeeren: ‘Sie erkennt in einem ihrer Meist representativen Vertreter, Erasmus von Rotterdam, die Verpflichtung (waarom eeuwig?) zur über staalichen Gemeinsamkeit im Geiste eines immer wieder neu festzulegenden Ideals der menschlichen Freiheit’, of iets dergelijks. Ik bedoel, dat mijn appreciatie van Erasmus minder die van grootheid dan van [margetekst onleesbaar] representatieve waarde is; er is in Erasmus veel kleins, maar ik zou daarom toch eveneens prijs stellen op zijn naam als symbool.
Dit zijn mijn voornaamste kantteekeningen. Mochten sommige ervan U onoverkomelijk bezwaar voor samenwerking lijken, of inbreuk maken op het plan, dat U zich had voorgesteld, dan ben ik natuurlijk tot ieder nader overleg bereid, over welke definitie ook. Hoofdzaak is, dat U zoowel als ik overtuigd zijt dat samenwerking in beginsel mogelijk is; mocht U na deze toelichting van mijn standpunt het tegendeel zijn gebleken, dan zal ik het zeer op prijs stellen, dat onomwonden van U te vernemen. Anders wil ik graag een concept van Uw definitieve redactie (voorloopig definitieve dus) van het inleidend woord ontvangen. Ik hoop dan binnenkort beter gedisponeerd te zijn voor een vergadering, want het mondeling contact vergemakkelijkt en verduidelijkt natuurlijk veel.
Wat het Vigilance-Comité betreft nog dit. Oerlemans belde mij gisteren op; ik heb hem toen al gezegd, dat Kernkamp had toegezegd om een ev. vergadering te Utrecht bij te wonen. Het best lijkt mij dus, dat O. verschillende personen uitnoodigt tot die vergadering, met korte omschrijving van het doel. Meer gebruik maken van Kernkamps naam is voorloopig nog niet geoorloofd; ik heb hem ook beloofd, dat ik dat nog niet zou doen.
Ik heb echter nog een zij-idee gehad. Is er niet iets te doen met die beweging ‘Eenheid door Democratie’? Het zal wel een beweging van wat half-zachte menschen zijn, maar er schijnt wel eenige fut in te zitten; misschien ware het mogelijk daar eerste nog contact mee te zoeken. Ik weet echter verder ook niets van de dessous van die beweging af, en geef het dus als niet meer dan een vraag.
Ik zou anders als voor die voorloopige vergadering uit te noodigen personen voorstellen: Pos, Donker(sloot), Van Eyck, dr. Rümke (Mesdagstr. 22, Den Haag). Voorts liefst iemand uit Groningen (ik meen, dat U daar iemand kende) en Delft. Dat lijkt mij voor een eerste bijeenkomst zeker genoeg. Maar van meer beteekenis nog lijkt mij een practisch program, en juist in dit opzicht had ik eenige verwachtingen van de energie van Oerlemans.
Nogmaals mijn excuses voor het wegblijven, dat zeer tegen mijn zin geschiedt.
mv.gr.v.h.t.h.
Uw
Doorslag: particuliere collectie