[p. 398]

Franz Kafka en Max Brod

Max Brod: Franz Kafka, Eine Biographie

Deze biographie van Franz Kafka, geschreven door een zijner intiemste vrienden, zullen velen met mij, die Kafka bewonderen als een van de belangrijkste schrijvers der laatste decenniën, met een zekere spanning hebben tegemoetgezien. Immers: er is nog veel op te helderen over deze auteur, wiens werken soms de indruk maken uit de lucht te zijn gevallen, als een wonder te zijn ontstaan. Kafka leeft zo sterk in zijn boeken, dat men zijn leven onwillekeurig vereenzelvigt met het autobiographische droomleven van zijn held K, of ‘Karl’. Maar er was natuurlijk ook een andere Kafka, die zich in de autobiographieën trachtte te verweren tegen de ervaringen van zijn dagleven; hem leert men in de werken slechts door tekenen kennen en zijn lotgevallen verdwijnen in het licht van die voortdurende obsessie, van die even voortdurende helderheid en van die wonderlijke droomhumor, die Kafka als een volstrekt persoonlijk instrument hanteert.

Daarom is de biographie van Max Brod een aanvulling tot die kennis van Kafka's leven, die reeds door het feit van de eens tussen deze twee mensen bestaande vriendschapsrelaties van belang is. Maar in één opzicht stelt dit conscientieuze werk van Brod toch teleur: het openbaart n.l. in hoofdzaak slechts de ‘waarheid’ over Kafka, die deze ons in zijn proza reeds duidelijker en met meer genie had onthuld.

Dat kan Brod dus niet helpen; hij heeft zorgvuldig alles, wat hij aan materiaal over zijn vriend kon verzamelen, bijeengebracht en er zijn conclusies uit getrokken, zoals dat een goed biograaf met verantwoordelijkheidsgevoel past; maar het voornaamste resultaat van zijn bemoeiingen is, dat men steeds helderder de autobiographische genialiteit van Kafka gaat bevroeden, die door droomtekenen over zichzelf met een volledigheid en intensiteit wist te spreken, waaraan niet veel meer

[p. 399]

toe te voegen valt. ‘Het betere beeld tonen zijn werken’, schreef Albrecht Dürer onder zijn portret van Erasmus; dat zou ook als motto in de biographie van Brod kunnen staan.

Het leven van Kafka is een onopvallend leven geweest, in de schaduw van een tyrannieke vader; het is een ambtenarenbestaan en een vlucht in de verbeelding.

Er blijft in deze vriendschap, die in wezen een jeugdvriendschap lijkt te zijn gebleven, ook na het verschijnen van deze studie iets raadselachtigs, dat vermoedelijk slechts zou kunnen worden opgehelderd door informaties van derden. Immers: in deze vriendschap tussen Kafka en Brod is Kafka onmiskenbaar de meerdere, de ‘gevende’ (Brod komt daar ook rond voor uit); maar toch laat Brod zich stevig gelden als de man, die op Kafka's vorming veel invloed heeft gehad. Blijkbaar moet Kafka veel waarde hebben gehecht aan zijn oordeel, vooral in de eerste jaren van hun betrekkingen en van zijn schrijverschap. Waarom precies? Ik moet bekennen, dat ik er na de lectuur van Brods biographie nog niet achter ben. Ik ken het gehele oeuvre van Brod niet, maar wat ik van hem las heeft mij altijd doen vermoeden, dat hij een zeer verdienstelijk, maar uitgesproken tweederangs auteur is; ik heb zelfs eens een boekje van zijn hand gelezen, Liebe im Film, dat even kitschig was als het plaatje van Dolores del Rio op de omslag; in de titels van zijn boeken is trouwens dikwijls al een tendentie naar het tweederangse merkbaar. Maar wat dies ook zij: in ieder geval was Kafka een schrijver van de allereerste rang zonder een spoor van compromis in zijn stijl, terwijl men hetzelfde met grote zekerheid van Brod niet kan zeggen. Ook de stijl van zijn biographie is hier en daar niet vrij van banaliteit; humor is b.v. geenszins de sterke kant van die stijl, zodat er al dadelijk een zekere discrepantie tussen Kafka vu par Kafka en Kafka vu par Brod ontstaat. Brod neemt de litteratuur zeer ernstig op; zodra hij over het ‘vak’ handelt, wordt hij onhumoristisch, iets wat men zich van Kafka onmogelijk zou kunnen voorstellen. Daarom maakt Brod zo nu en dan de indruk van de manager, die Kafka, met zijn bekende onwilligheid tot publiceren en voltooien, eigenlijk pas recht tot ‘vakman’ maakte. Enige zelfgenoegzaamheid is Brod daarbij niet

[p. 400]

vreemd; hij stelt zichzelf graag op de voorgrond, en hoewel dat in principe natuurlijk niet gelaakt kan worden bij een levensbeschrijving van een intieme vriend, is het de manier waarop, die soms onwillekeurig hinderlijk aandoet. Het gebrek aan humor laat zich te duidelijk gelden; misschien echter hebben wij het aan datzelfde gebrek aan humor te danken, dat Brod de werken van Kafka zo conscientieus heeft uitgegeven, en dus mogen wij er eigenlijk niet te veel kwaad van zeggen. Met dat al blijft ook dat uitgeven nog een niet geheel onopgelost probleem. Brod heeft de publicatie bewerkstelligd tegen de wil van Kafka in. Hij verklaart in deze biographie nu, dat het optimisme van Kafka's laatste levensjaar (hij vond als tuberculose-patient nog een laat geluk) hem daartoe gerechtigd heeft; ‘aus all diesen lebénszugewandten Indizien habe ich dann später den Mut geschöpft, seine (lang vorher niedergeschriebene) Weisung an mich, die jede Publikation des Nachlasses verbot, als ungültig zu betrachten.’ Het is voor een buitenstaander moeilijk uit te maken, in hoeverre Brod daarmee in de geest van zijn vriend heeft gehandeld; dat hij door zijn publicaties een groot schrijver tot zijn recht liet komen is natuurlijk een ander geval, waarover geen discussie mogelijk kan zijn.

Menselijke motieven zijn gecompliceerd, en dus die van Brod ook. Piëteit jegens de overledene sluit niet uit een zekere ijdelheid en annexatiedrift; beide spelen in Brods biographie een rol, en het ontbreken van humor maakt het begrijpelijk, dat die ijdelheid en annexatiedrift met de piëteit kunnen samengaan, zonder met elkaar in botsing te komen. Maar daardoor blijft het boek ook beneden het peil van bijv. Harris' biographie van Oscar Wilde. Het belang er van moet men voornamelijk in de meegedeelde feiten zoeken; de commentaar van Brod is vaak onbevredigend. En het spreekt vanzelf, dat ook die feiten uit de herinnering, d.w.z. uit de selectievermogens van Brod voortkomen, zodat men mag aannemen, dat een andere vriend zich een andere Kafka zou kunnen herinneren. Bovendien, zoals reeds gezegd: deze vriendschap maakt de indruk van uit een litteraire jeugdvriendschap te zijn ontstaan en in wezen altijd dat karakter te hebben behouden. Dat een

[p. 401]

geest als Brod (afgezien dus van zijn menselijke vriendschap) het oeuvre van Kafka werkelijk zou hebben ‘bereichert’, lijkt mij onaannemelijk. De hele beschouwing aan het slot, waarin Brod Kafka naar de specifiek-Joodse en religieuze kant tracht te interpreteren, komt mij ook weinig geloofwaardig voor; het heeft er iets van, dat Brod zichzelf als de Plato ziet, die Socrates-Kafka in zijn systeem opneemt... hetgeen een omkering van de werkelijke verhouding zou zijn. Want de philosophie van Brod, die alle kenmerken draagt van een allegorisch platonisme, is rhetorisch vergeleken bij de concrete, van allegorie afkerige Kafka; en hoe zou een rhetorische geest (hoe ‘begrijpend’ verder dan ook) in staat zijn een werkelijke ziener en dromer te omvamen? ‘Man muss sich auf das beschränken, was man unbedingt beherrscht’; deze uitlating van Kafka zou voor Brod als waarschuwing geschreven kunnen zijn.

De ‘partijen’ zijn dus ongelijk, dat staat voorop. Daarvan afgezien: Brod deelt genoeg belangrijks mee om deze biographie tot een mooie completering te maken van de zes deeltjes verzamelde werken. Zo is uitermate interessant wat Brod onthult over de brief aan de vader, die Kafka als een soort morele afrekening heeft geschreven; al verbaast ons deze verhouding niet na de lectuur van de werken, zulk een document is toch een belangrijke bevestiging van bepaalde vermoedens. Ook wat over Kafka's huwelijkspogingen, over zijn temperament, over zijn relatie tot de muziek en over zijn ziekte wordt bericht, is zeer de moeite waard; dat Kafka van Meyrink niets moest hebben, maar Thomas Mann bij voorkeur las, is ook een aardige documentatie van zijn geestelijke ‘afstamming’, die met de griezelsfeer en het expressionisme niets te maken heeft. Brod is zonder enige twijfel welingelicht, en daarmee zal hij, die Kafka al uit zijn werken leerde kennen, zijn voordeel kunnen doen.