[p. 483]

Nogmaals: modern

Otto Neurath: De Moderne Mensch Ontstaat (Modern Man in the Making)
Vertaald door dr B.F. van Overdiep

Een van de meest karakteristieke eigenschappen van de ‘moderne’ mens is zijn woord-fetischisme. Het feit, dat hij woorden moet gebruiken om zich verstaanbaar te maken en zonder woorden zelfs niet in betrekkelijk primitieve levensbehoeften zou kunnen voorzien, heeft de overtaxatie van het woord mede in de hand gewerkt, al is de ‘magie’ van veel oudere oorsprong. Daarmee gepaard gaat dikwijls de onderschatting van het beeld; men leert reeds op de school, dat weliswaar die oude Egyptenaren zich in beeldenschrift uitdrukten, maar dat wij, beschaafde Europeanen, zulke kinderlijke hulpmiddelen niet meer van node hebben. Het merkwaardige van de zaak is echter, dat deze door de cultuur gangbaar geworden minachting van het beeld, de hiëroglief, ten gunste van het woord, het ‘abstracte’ teken, in onze eeuw gepaard gaat met een enorme toeneming van het beeldgebruik in de practijk! Ik denk hier niet zozeer aan de vervanging van het krantenbericht door de Cineac, als wel aan de vaak bijzonder ‘kinderlijke’ beeldjes, waaraan tegenwoordig zelfs baardig-volwassen automobilisten zich hebben te storen, of zij cultuurtrots hebben of niet.

Deze beeldpractijk kort bepaalde explicaties af, en zij is een simpel voorbeeld van iets, dat volstrekt niet tot dergelijke automobielsituaties alleen beperkt behoeft te blijven. Onze cultuur vraagt niet om de verdwijning van het woord, maar wel (en zeer positief!) om een andere taxatie van het woord, waaruit voortvloeit ook een andere taxatie van het beeld. De onderschatting van het beeld, als ware het uitsluitend een werktuig voor inferieure popularisering, is te enenmale belachelijk; want alles hangt er van af, wie het beeld gebruikt, met welke bedoelingen, intelligente of domme, het beeld gebruikt wordt.

[p. 484]

Ik geloof, dat men in deze eigenaardige betekenis van het beeld voor onze cultuur ook de betekenis moet zoeken van het curieuze boek van dr Otto Neurath, de leider der in Den Haag gevestigde ‘International Foundation for Visual Education’ en een geleerde van internationale reputatie, dat thans naar de Amerikaanse uitgave vertaald is onder de m.i. minder praegnante titel De Moderne Mensch Ontstaat (veel plastischer zou zijn geweest: ‘De Moderne Mensch in de Maak’). Het is n.l. gebaseerd op een mengsel van ‘taal-taal’ en ‘beeld-taal’, met dien verstande, dat het betoog en het statistische beeld hier als gelijkwaardige elementen moeten worden beschouwd; de auteur doceert niet met voorbeelden ernaast, hij wil, dat ook het beeld ‘gelezen’ wordt. Bepaalde gegevens uit de historie van de moderne mens heeft hij daarom ondergebracht in zijn z.g. Isotype- methode, die een combinatie is van plastische en statistische elementen: wetenschappelijk materiaal in ‘zinneprikkelende’ vorm. De op het eerste gezicht misschien ‘kinderlijk’ aandoende Isotype-methode met mannetjes en paardjes (ieder mannetje 10 millioen man, ieder paardje 5 millioen paardekracht) is dan ook werkelijk niet voor de kinderkamer bestemd en zelfs niet voor automobilisten, die constateren moeten, of een weg al dan niet voor motorrijtuigen toegankelijk is. Deze modernisering van de hiëroglief (want zo kan men de Isotype-methode ongetwijfeld wel beschouwen, al is haar waarde daarmee geenszins uitgeput) komt immers voort uit een nieuwe taxatie van het woord, d.w.z. uit een nieuwe waardering van de taal als één der middelen, maar niet het enige middel, waardoor tussen mensen datgene ontstaat wat wij begrip noemen. Dit boek is in wezen ook niet populariserend, al ziet het er aanvankelijk misschien zo uit en al vermijdt de schrijver-‘hiëroglyphist’ welbewust alles, wat naar principiële duisternis zou kunnen zwemen; het is geboren uit een bescheidener taxatie van het begrip en deze bescheidenheid is vrijwel op alle bladzijden merkbaar. Als zodanig alleen al kan het een zeer belangrijk hulpmiddel zijn in de strijd tegen de woord-ziekte, waaraan onze samenleving lijdt; de aandacht, die hier aan het beeld geschonken wordt, komt indirect het woord weer ten goede. Populariseren is op

[p. 485]

zichzelf trouwens geen kwaad; het wordt alleen een kwaad, als men de wetenschappelijke specialisatie en de algemene ontwikkeling met elkaar verwart en het ene opdist met de allures van het andere. Wil men Neuraths boek populariserend noemen, dan zal men hem toch vooral niet met Hendrik Willem van Loon moeten verwisselen en in het oog dienen te houden, dat de samenvatting van de stof hier nooit gebruikt wordt om de lezer wijs te maken, dat de hele wereld om zo te zeggen open en bloot voor ons ligt als wij maar korte samenvattingen lezen. De Moderne Mensch Ontstaat concentreert zich n.l. op één bepaald probleem: het moderne, de vraag, wat modern is, hoe het moderne uit de historische ontwikkelingsprocessen ontstond, en hoe men in de sfeer van het onpersoonlijke, collectieve, kan vaststellen door welke kenmerken de moderne mens zich onderscheidt van vroegere mensen.

In mijn vorige artikel heb ik het probleem van de moderniteit juist van de andere kant trachten te benaderen door na te gaan, hoe een dichter van de jongste generatie ontdekkingsreizen onderneemt (‘subjectieve reportage’) in de wereld der moderne sensibiliteit. Het is daarom niet onvermakelijk om er een week later dit opzettelijk objectief gehouden boek, met zijn beeldstatistieken en cijfergroeperingen, tegenover te stellen. Deze manier om na te gaan wat modern is heeft precies evenveel recht van bestaan; de persoonlijke en de onpersoonlijke methode zijn wat men noemt ‘complementair’. Ik bedoel met ‘onpersoonlijk’ trouwens allerminst, dat de stijl van Neurath onpersoonlijk is; de charme van zijn boek bestaat niet in de laatste plaats hierin, dat hij over deze statistische gegevens schrijft in een zeer persoonlijke, dikwijls fijn-humoristische trant, die ons ervan overtuigt (als wij het nog niet wisten), dat statistieken in Isotype-vorm bepaald romantisch en zelfs pikant kunnen zijn. Het onpersoonlijke moet men hier zoeken in de stof, in het feit, dat de schrijver welbewust het subjectieve, ‘einmalige’ bij zijn beschouwing heeft uitgesloten; niet, omdat hij het loochent, maar omdat het voor dit betoog niet in zijn kraam te pas komt. De Engelse ondertitel van het boek (die in de vertaling door een veel minder karakteristieke is vervangen; waarom?) luidt: ‘A book for the

[p. 486]

intelligent citizen who wants to understand the world he lives in’. Als lezer is derhalve niet verondersteld de moderne dichter, maar de moderne burger, d.i. de mens, voorzover hij zich aandeelhouder weet van de collectiviteit en (met al zijn drieste en gewaagde ‘subjectieve reportages’) onherroepelijk onderdeel van de statistiek, verdisconteerd in de Isotype-figuurtjes van dr Neurath. Men kan hoog of laag springen, maar de statistiek is onverbiddelijk... in haar regionen. Ik moet in dit verb and altijd denken aan de man, wiens individualistische trots in opstand kwam tegen het feit, dat ieder jaar in de statistiek ongeveer hetzelfde aantal ongeadresseerde en dus onbestelbare briefkaarten voorkwam. Om deze ijzeren wet te doorbreken, deed hij eens 500 ongeadresseerde briefkaarten op de bus; maar in de volgende statistiek bleek dit niet de minste verandering te hebben gebracht; deze éne wanhopige individualist per jaar was n.l. ook in de statistische regelmaat verdisconteerd! Se non è vero... .

Uit dit voorbeeld, waar of onwaar, moge blijken, dat het zeer persoonlijke (de individuele impuls) en het zeer onpersoonlijke (de statistiek) elkaar geenszins uitsluiten, maar twee beschouwingswijzen zijn van een en dezelfde materie. ‘Helden, koningen, leiders, beoefenaren der wetenschap, acteurs of andere individuen zijn belangwekkende objecten voor onderzoek en beschrijving, maar vereischen een andere behandeling dan de menschheid in zijn geheel’, leest men in het voorwoord van Neuraths boek, dat immers over collectieve grootheden handelt. Neurath heeft zelfs niet eens getracht de term ‘modern’ te definiëren. ‘Uit het dagelijksch gebruik van het woord blijkt,’ zegt hij, ‘dat een instelling of gewoonte modern genoemd kan worden, indien er wetenschappelijk eenige reden bestaat om aan te nemen, dat deze instelling of gewoonte een zekere sociale tendens toont en indien zij over de geheele wereld navolging vindt.’ Het komt er voor Neurath niet op aan de hele wereld in de slavernij te brengen van een begrip ‘modern’; dat begrip, die definitie, moet uit het materiaal geboren worden. Deze afkeer van de definitie, als de definitie eer vertroebelend dan verhelderend zou kunnen werken, is eveneens typerend voor deze schrijver, die zijn onper-

[p. 487]

soonlijke gegevens zo lang mogelijk onder de schijn zelfs van een onpersoonlijke combinatie aan het woord laat om zodoende geleidelijk aan bij zijn lezer toch een zeer persoonlijk gerichte voorstelling te laten groeien van de moderne wereld. De definitie wordt niet dreigend en zwaarlijvig vooropgesteld, waarna dan, zoals men zo vaak ziet gebeuren, de feiten keurig gedrild worden om zich naar de definitie te schikken, maar de feiten, deels in de tekst, deels in die vriendelijke mannetjes, vrouwtjes, blokjes, kaartjes, scheepjes, peiltjes en boontjes van de Isotype-methode ondergebracht, mogen heel lang vrij op straat lopen en worden pas in de uiterste noodzaak binnengeroepen om zich bij tante Definitie te komen presenteren. Deze manier om de ‘moderne’ mens definitie-loos te definieren is een uitstekende manier, wanneer men, zoals Neurath, ook het nodige tegenwicht heeft in de kennis van de betrekkelijkheid van deze manier; het combineren van de gegevens is bij hem dan ook persoonlijk genoeg. Wie b.v. de combinatie van statistische gegevens over 1e de gemiddelde levensduur der vrouwelijke bevolking, 2e de zelfmoorden, 3e de kennis van lezen en schrijven en 4e het aantal radio-apparaten bedenkt en daardoor de geestelijke physionomie van de verschillende landen in beeld brengt, gebruikt onpersoonlijk materiaal met intelligente bedoelingen; het resultaat is een bijdrage tot het inzicht in de moderniteit, dat niet eens in een definitie behoeft te worden ondergebracht, omdat iedere lezer, mits behept met intelligente ogen, zijn eigen conclusies uit de statistische silhouetten kan trekken.

Een ander voorbeeld van deze methode. Wat is een wereldrijk? Men kan daarover door middel van definities lang discussiëren; Neurath geeft er echter de voorkeur aan om de naam ‘wereldrijk’ slechts toe te passen op rijken, die omstreeks een kwart van de wereldbevolking bevatten; er waren dus tot nu toe slechts vijf wereldrijken, n.l. het Romeinse, het Chinese, het Arabische, het Mongoolse en het Britse Gemenebest. De minnaar van definities kan nu opmerken, dat er heel andere opvattingen van een ‘wereldrijk’ mogelijk zijn, dat men het Heilige Roomse Rijk of het koloniale rijk der Spanjaarden en Portugezen met evenveel recht een ‘wereldrijk’

[p. 488]

zou kunnen noemen. Inderdaad; maar wanneer een schrijver van te voren erkent, dat hij zijn definitie slechts als een hulpmiddel beschouwt en geenszins als een mystieke aangelegenheid, dan kan niemand hem beletten uit een vergelijking van wat hij afgesproken heeft ‘wereldrijken’ te noemen, zijn conclusies te trekken voor de moderne erfenis, die deze ‘wereldrijken’ aan ons hebben nagelaten! Deze opportunistische houding t.o.v. de taal, die vooral niet verward moet worden met botte feiten-verering (alsof feiten op zichzelf iets waren), is kenmerkend voor Neuraths methode en denkwijze; hij behoort dan ook noch tot degenen, die pessimistisch hoofdschuddend verklaren, dat de oude Adam toch altijd dezelfde is, noch tot hen, die snoeven op de vooruitgang sedert de donkere middeleeuwen; hij demonstreert eenvoudig, zonder daarmee de pretentie te hebben het wereldraadsel te hebben opgelost, dat wij in de twintigste eeuw rekening hebben te houden met andere gegevens dan de Romein of de middeleeuwer, sociaal, politiek, economisch, cultureel... en dat in het rekeninghouden met deze speciale gegevens onze ‘moderniteit’ al ligt opgesloten. Geboorte en sterfte, ziekte en gezondheid, techniek en verkeer, automobielen en electriciteit: dat alles is onder te brengen in gegevens, waartoe wij ons verhouden, die wij in ons leven van ‘citizen’ moeten verdisconteren, anders dan onze voorgangers. Vroeger noemde men dit al heel snel ‘vooruitgang’ of ‘evolutie’; wij zijn met de waardering, die deze woorden inhouden, zuiniger geworden. Vandaar, dat deze beschrijvende, collectief-psychologische methode, waarbij de waardering van de moderniteit steeds op de achtergrond en de intelligente combinatie der gegevens hoofdzaak is, ons ‘citizens’ bij uitstek goed voldoet, althans in deze superieure vorm; zij is een oriënteringspoging, de moderniteit wordt gedurende het oriënteren zichtbaar, voor zover wij de oriëntering zelf meemaken. Het is volstrekt geen bezwaar, dat men zich loodrecht op het boek van Neurath een geheel ander boek over ‘de moderne mens’ kan denken, een tragisch, door en door subjectief en persoonlijk boek, waarin geen isotypje om de hoek kijkt. ...