Menno ter Braak
aan
H. Marsman
Rotterdam, 29 maart 1933
R'dam, 29 Maart, '33
B.H.
Zooeven heb ik ‘Angèle’ gekregen. Ik begrijp nu, waarom je ‘Dumay’ zoo afschuwelijk vindt; want ik vind dit werkelijk afschuwelijk! Het moet wel op een raar verschil in onze naturen berusten; als je in mij een Robbers ziet, zie ik in jou een herleefden Rhijnvis Feith. Het is des te vreemder, omdat ik zooveel in je gedichten en essays waardeer (als jij in mijn essays); van deze roman lukt het me niet ook maar één bladzij te genieten. Er komt (voor mij) geen enkele geziene of gehoorde episode in voor; de figuren blijven poppen, of filmsterren, veel erger nog dan in ‘Vera’, vind ik. Vooral die Angèle herinnert mij onrustbarend aan Ilse von Kehrling (heette ze zoo niet?), eventueel ook nog aan de ‘soul-image’ Garbo-Dietrich. De Blécourts en Rutgers zijn gemeenplaatsen debiteerende machinemenschen, onwezenlijke mannensymbolen, die hier en daar zelfs in een ‘roman in afleveringen’ thuis hooren (minus de redenaties natuurlijk, die - het spijt me voor jou - op ‘De Kring’ aftrek zullen vinden. Het wil er bij mij maar niet in, dat jij, die toch eenigen jaren advocatenpractijk achter de rug hebt, de menschen zoo op filmhartstochten kunt [afconterfeiten]! ‘Geesteloos en banaal’ noemde je ‘Dumay’. Goed, maar ‘Angèle’ is vol geest en verhevenheid, zonder lichaam en de noodige platvloerschheid!
Ik schrijf je dit expres zoo scherp, omdat ik weet, dat je dat op prijs zult stellen. Vergoelijkende woorden kan ik evenmin gebruiken als jij. Dit boek is m.i. volstrekt slecht, misschien niet een mislukt, want het is zonder belofte. Ga je op deze weg door, dan zie ik je binnenkort of bij het spiritisme of bij Amalia-bemint-gij-den Graaf terechtkomen. Al deze ‘daemonische’ passies bestaan niet dan kunstmatig, ze verdwijnen bij de eerste de beste vulgaire aanraking, ze zijn zonder humor en daarom alleen al voos. Ik krijg den indruk, dat je eigenlijke leven volkomen langs dit alles heen gaat (omdat ik je persoonlijk ken), maar dat je je gêneert, om dat als materie voor een roman te gebruiken (iets, wat je trouwens zelf met eenigszins andere woorden zei, naar aanleiding van een gesprek over de banaliteit van ‘Dumay’); het is je niet heroïsch, niet St. Chapelle-achtig genoeg misschien, en de ‘soul image’ van Marlene Dietrich komt er misschien wat minder flatteus uit te voorschijn. Daarom ben je mij een raadsel, want ik vond het j.l. Dinsdag weer zoo enorm prettig je te spreken. Op allerlei punten bestaan voor ons geen verschillen (voornamelijk die van het alledaagsche, geloof ik); maar over de hierarchie, over datgene, wat eigenlijk verheven is, daarover verschillen we als water en vuur.
Ik kan er in het gegeven geval dus moeilijk voor zijn, ‘Angèle’ in Forum te plaatsen; het manuscript gaat nu naar Eddy. Je neemt me deze scherpe afwijzing wel niet kwalijk? Ik zou het zoo niet zeggen tegen iemand, van wien ik niets verwacht. Het klinkt misschien schijnheilig, maar ik geloof, dat je zoo op dood spoor bent gekomen en in deze richting geen enkel perspectief meer hebt. Maar vergeet dat, als je het nonsens vindt.
hart. gr. voor jullie beiden,
je Menno
Origineel: Den Haag, Koninklijke Bibliotheek