Menno ter Braak
aan
Ant Faber [Zutphen]
Rotterdam, 25 november 1931
Rotterdam, 25 Nov. 1931
Beste Ant
Hartelijk dank voor je brief, de prettigste, die ik in lang gekregen heb. Het thema, dat je aansnijdt (of liever: dat je als vrouw natuurlijk anders bekijkt dan ik) is eigenlijk beter geschikt voor een mondelinge discussie; maar ik wil je toch dadelijk even antwoorden, met deze zakelijke aanleiding, dat het boek, dat ik je vader niet liet zien, getiteld is Das Unbewusste Europa van Fedor Vergin (uitg. Hess & Co, Weenen). Ik denk, dat het hem stellig zal interesseeren; als politicus moet men, dunkt mij, graag de psychoanalytische chronique scandaleuse van andere politici lezen. Maar afgezien daarvan, het is bepaald een curieus boek. Ik ben er tegen, maar dat is een zaak op zichzelf.
Je opvatting over het analyseeren van gevoelens en de rol van het intellect daarbij kan ik grootendeels ook zoo zien; maar het toeval wil nu, dat bij mij de ‘Spielerei’ werkelijk ernst is geworden. M.a.w., ik ben ook begonnen, mijn gevoelens achteraf te analyseeren, zonder daarvan het risico in te zien. Het was inderdaad zooiets als schaken. Ondertusschen handelde ik, alsof die analyse bijzaak was, ik hield er achteraf toch altijd nog een complex zekerheden op na, tot ik op een zeker moment ineens moest merken, dat mijn spelletje bittere ernst was geworden en mijn analyse-als-sport ook mijn levens-élan had aangetast. Om een voorbeeld te noemen: ik analyseerde in ‘Het Carnaval der Burgers’ de liefde, louter als sport, alle verdwazingen van de liefde onder de loupe nemend en dingen, waar ‘men’ gewoonlijk niet over spreekt, bij een minder vleienden naam noemend. Het was een sport, waarbij ik inwendig toch nog van allerlei romantiek vol bleef, zoodat ik pas later moest ondervinden, zelf ondervinden, dat ik zelf gelijk had! Een erg rare en onprettige sensatie. Het specimen ‘intellectualist’ is een ras, dat lang over zijn volwassenwording doet; het is niet liefdeloos, zooals de brave Hendrikken naar aanleiding van Hampton Court insinueeren, maar het heeft de behoefte, zijn eigen illusies constant te vernietigen, te beproeven, of ieder gevoel bestand is tegen iedere analyse. Zoo wordt het intellect een hartstocht, die andere hartstochten dreigt op te vreten, en niet alleen achteraf, maar onmiddellijk, nog bijna tijdens het gevoel. En daarbij blijft het onuitroeibare heimwee naar een gevoel (desnoods maar een heel gewoon), dat zich tegen de analyse zal kunnen verzetten en zich reëel betoonen, ook voor het ziftende intellect.
Bij een vrouw is dat natuurlijk a priori al anders; ik geloof, dat zelfs de intelligentste vrouw de analyse altijd in laatste instantie cadeau zal geven voor een gevoel, omdat bij haar de passie van het intellect nooit over de andere passies zal triomfeeren. Huxley beschrijft in Point Counter Point het huwelijk van een romanschrijver, Philip Quarles (waarin ik me onder het lezen bijna compleet weerspiegeld voelde) en zijn zeer intelligente vrouw Elinor. Die vrouw houdt van haar man, maar ze is toch te veel vrouw, om niet gegriefd te worden door de theoretische verdieptheid van haar man (die man is geen caricatuur, want hij ziet het zelf in!), waardoor haar vrouwelijkheid te kort komt, die haar, bepaald contre coeur, naar een avontuur drijft met iemand anders, een soort gespierde fascist met een ridderlijke liefde voor haar. Dat gegeven: een intelligente man getrouwd met een intelligente vrouw, heeft Huxley voor mijn gevoel uitstekend uitgewerkt; een verhouding, die ‘men’ als ideaal zou beschouwen, is volgens hem al evenzeer een voortdurend conflict, omdat de vrouw haar intellect achteraf kan houden, terwijl het bij den man alles geleidelijk aan overheerscht. - Ken je iets van Huxley? Hij is één van de beste schrijvers, die ik ken.
In ieder geval: de afkeer van analyse is altijd een bewijs van zwakheid, van belang-hebben bij troebele ideeën. De helft (wat zeg ik: 3/4) van de litteratuur en het lezend publiek houden zich daarom maar liever bij de brave gevoelens, b.v. van Albert Helman ‘De Stille Plantage’, waar alles braaf-braaf is, van het begin tot het eind. En mooi beschreven!
Blij, dat je mijn gemeene toespeling op A.J.C. en lage hakken zoo beantwoordt! Ik ben op dat punt zwak, heb mijn naïeve voorliefde voor hooge hakken en bontmantels en een beetje chique (die me tenslotte toch weer ijskoud laat) nooit weg kunnen analyseeren. Waarom ook? Die gevoelens zijn zoo onschuldig-instinctief, dat ze misschien pas het allerlaatst aan de analyse toekomen.
Ik zal na 5 Dec. òf de Uitkijk (maar dan na half twaalf) òf de studio van Ivens zien te krijgen. Maar voor dien schrijf je me natuurlijk, over Hampton Court. Of heb je het te druk met studieavonden? Wat zijn dat voor avonden? Studie als ensemble? Daarnaar ben ik erg benieuwd.
Heb je no. 1 van Forum gekregen? Ik heb je op de lijst van proefnummers gezet, ook al, omdat er wat over de soepsnuiverij van mij instond.
Ik moet zoo aanstonds naar den Haag en neem me voor vanavond in de comedieT <TXYZ van Klabund> aan jou op een studieavond te denken.
hart. gr. van
je Menno
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum