Menno ter Braak
aan
Ant Faber [Zutphen]

Eibergen, 31 december 1931

Eibergen, 31 Dec.’31

 

Beste Ant

Oudejaar is de dag, om (behalve oliebollen te eten) te herdenken en misverstanden, in het scheidende jaar opgehoopt, op te ruimen. Nu is alles, wat ik over 1931 te herdenken heb, niet verkwikkend; trouwens, om je de waarheid te zeggen, ik wil nooit herdenken op een bepaald moment, en was als kind altijd onhebbelijk, uit vrees voor sentimenteel te worden aangezien; net als in de Zondagschool, waar ik het bestaan van God op jeugdige leeftijd heb geloochend. - Maar één misverstand moet ik, onder de oliebollen door, even opruimen: te weten mijn examinatorschap inzake ‘Hampton Court’. Mijn vak dwingt me al, eens per jaar aan die liefhebberij te offeren; laat ik daarbij niet in 1931 den indruk achterlaten van je ‘op den proef te hebben willen stellen’. Als dat voor enkele percenten zoo is, dan geschiedde het niet met examinatorische bedoelingen, maar zeker met evenveel hartstocht, om mezelf en mijn geestesproduct aan een andere meening te leeren kennen. Bovendien met het egoïstisch motief, een brief van je te krijgen. En daarmee is de heele zaak van het examineeren dus wel als ‘erledigt’ te beschouwen. Het zou me bepaald hinderen, als je in mij ook maar in eenig opzicht de superioriteit van den schrijver zou vinden. Ik wil graag voor mijn schrijverij uitkomen, en ben ook niet vrij van een zekere coquetterie op dat gebied; maar voor alles ben ik juist aan ‘Hampton Court’ gehecht, omdat ik daarin voor het eerst alle litteraire ‘waarden’ aan de kapstok heb gehangen, om ‘van mensch tot mensch’ te kunnen spreken, praten, kletsen desnoods. Het ‘Carnaval der Burgers’ was nog te veel litteratuur, misschien eigenlijk wel beter dan H.C., misschien ook wel veelzijdiger, belangrijker en weet ik wat; maar het was minder ‘gesproken’, meer geschreven. Daarom is ieder, die ‘terugspreekt’ over H.C., me als mensch liever dan ieder, die het ‘Carnaval’ zoo goed geschreven vindt.

Maar waarschijnlijk behoorde de passage op je carte over het examinatorschap tot je humoristische kant. Immers als het er op aan komt, blijft er van dezen heelen examinator geen stuk heel, zoodra dezelve in aanraking komt met een begrijpend wezen. Je andere humoristische opmerking: dat je verwaand zult worden, omdat ik zooveel notitie van je neem (heette dat niet voor eenige tientallen jaren: ‘werk maken van’, al werd dan met dat ‘werk’ gewoonlijk onmiddellijk het perspectief van een bezoek bij papa geopend), zou je ook bezwaarlijk in ernst kunnen volhouden. Integendeel, pas maar op, dat het tegendeel niet waar wordt, en ik van verwaandheid groei, omdat je èn een huishouden kunt bestieren èn arbeidersgezinnen ontluizen èn een waschlijst bijhouden èn over de lengte van baljurken praten èn de theorieën van Kautsky apprecieeren èn lage schoenen dragen zonder antipathiek te zijn, èn bovendien nog ‘Hampton Court’ en den stiefbroeder van Andreas Laan kunt waardeeren - dit alles, zonder ook maar iets op een Volksuniversiteit-algemeene-ontwikkeling-dat-je-er-welles-wat-meer-van-wou-weten-juffrouw te lijken! (De lijst kan worden uitgebreid met gegevens van je laatste carte). Hierbij is ironie, maar niet bij mijn bewondering voor je prestaties. Maar de hoofdzaak is, dat je over problemen kunt nadenken zonder erover te ‘grübeln’. Problemen en ‘grübeln’ zijn voor menschen als Engelman synonieme begrippen; zij schijnen te vermoeden, dat, als zij zelf problemen van anderen aard dan aesthetische gingen opwerpen, zij onmiddellijk aan het ‘grübeln’ zouden gaan, zonder zich ook maar een oogenblik te bedenken, of het ook anders kan. Een probleem: en direct zien zij een doorgroefde kop, in een ongeneeslijke melancholie en daadloosheid verzonken. Van de ‘Fröhliche Wissenschaft’ van Nietzsche hebben zij nooit gehoord.

Ik mag je niet langer van de Nieuwjaarswenschen afhouden. Voorloopig zal ik a.s. Woensdagmiddag vrij houden, om je in ‘Riche’ te ontmoeten. Schrijf maar even naar de Beukelsdijk, hoe laat ik er moet zijn. Ik ga morgen <weer naar Rotterdam. Maandag begint de school weer.

Wat moet ik je voor 1932 toewenschen? Daar naar zal ik in ‘Riche’ informeeren. Voorloopig in abstracto alle goeds! Het leven is, wat het ook is, niet vervelend.

hart. gr.

je Menno>

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie