Victor Varangot
aan
Menno ter Braak
Hilversum, 28 juli 1935
Hilversum, 28 juli 1935
Beste Menno
Ik zou na dezen tweeden brief van je liever gezwegen hebben. Maar daar heb ik te weinig karakter voor. Ik ben zoo kleingeestig om een verzameling voorstellingen, valsche inzichten en verdraaide interpretaties uit elkaar te willen peuteren en me te willen rechtvaardigen. Als je uitgaat van het idee dat ik een parasiet ben of wil zijn, dan moet ik het als een zeer ernstige belediging opvatten, dat je denkt dat ik zoo stom en onberekenend zou zijn om die symbiose met Truida te beginnen. Ik ben er volkomen van overtuigd dat mijn eventueele parasitische overwegingen een duizendmaal voordeeliger slachtoffer hadden kunnen uitzoeken. Ik hoop je zoo ad absurdum te kunnen bewijzen dat het niet uit parasitisme was, dat ik me aan Truida hechtte. Ik zou dan toch ook een officieel huwelijk met haar juist vermeden hebben, in plaats van het te wenschen. Je zult toch ook niet kunnen volhouden, dat zulk een huwelijk mij een luxebestaan ‘op kosten van haar werkvermogen en ev. van wederzijdsche familieweldadigheid’ garandeert? Het komt mij integendeel voor, dat ik mij met deze stap verplicht haar te laten leven op kosten van mijn werkvermogen (wat dan ook zoo hoort), en ev. van weldadigheid van mijn familie (wat te vermijden is). Ik zou wel buitengewoon lichtgeloovig moeten zijn om die dwaze ideeën, die jij daar over het huwelijk verkondigt aan te nemen.
Ik accepteer evenmin met een kalm gemoed de bankbiljetten van tante Anna. Je kunt er niets van afweten of dat gemoed van me kalm is. Zou het heusch niet mogelijk zijn dat ik het misselijk vond soms eens noodgedwongen een gedeelte van dat geld voor mijn eigen eten te moeten gebruiken? En is het tegen de bedoeling van de geefster? Tante Anna geeft dat geld met de bedoeling Truida het leven aangenamer te maken. Als Truida zich het leven aangenamer maakt met mij een boterham te geven voor dat geld, dan er af en toe eens een nieuw hoedje van te koopen, is dat haar zaak en is iedere bemoeiing van derden op zijn minst indiscreet...
Het is onmogelijk te schrijven dat het me ‘hoegenaamd niets kan schelen geld aan te nemen van mijn schoonouders, omdat...ik nog nooit geld van ze gekregen heb (behalve f 2.50 met mijn verjaardag). Nog eens als ik de pacha uit zou willen hangen, of de Aghe Khan (waar ik, het zij terloops gezegd, niet onbelangrijk afgunstig op ben) zou ik in andere kring opereeren.
Misschien kan ik je de positioneele voordeelen van den gehuwden staat binnen niet al te langen tijd aantoonen. Het getuigt echter wel van weinig bevattelijkheid wanneer je dat niet wilt begrijpen, van weinig vertrouwen wanneer je dat niet wilt accepteeren.
Ik kan je brief niet als vriendschappelijk beschouwen, wanneer je zoo hardnekkig weigert een enkele stap in de richting van mijn standpunt te doen. Geloof me, Menno, wanneer je gelijk had, zou ik me je raadgevingen aantrekken, maar ik kan, zoolang je brieven schrijft met dergelijke onwaarschijnlijkheden erin, moeilijk toegeven dat je ook maar eenigszins gelijk zoudt hebben. Ik hoop dat ‘de tijd’ ondubbelzinnig zal uitmaken wie er gelijk had.
Dit als antwoord op wat je in je eersten brief schreef. Wat den tweeden aan Truida betreft, nog dit:
Is het uitsluitend vriendelijkheid van je ouders, dat zij geen pogingen hebben gedaan om ons het samenwonen onmogelijk te maken? Of was het misschien dezelfde angst voor brouille, die jou ook bezielt? De uitdrukking ‘plus royaliste le roi’, die je gebruikt begrijp ik in dit verband niet goed. Truida is in Hilversum niet omgepraat door mijn ouders, die evenzeer als ik bij een officieel huwelijk daardoor eerder financieele lasten zouden kunnen vinden dat id. baten oogsten. De regels in jouw brief die hierop betrekking hebben, kan ik niet anders dan als een kinderachtig geïnsinueer aanmerken. Het lijkt wel alsof huwelijksidee je in een zinneloze woede verzet heeft, die je niet anders kunt luchten dan met hatelijkheden links en rechts, zonder notie te hebben van eenige werkelijke toedracht, waarschijnlijkheid of logica. Als je je met die dingen bemoeit, moet je je er ook in verdiepen, en niet alleen in schijn (die niet eens een ‘werkelijke schijn’ is, maar een naar de behoefte van je slecht humeur geconstrueerd beeld) belasteren.
Je weet ook niet, of je schijnt althans niet de mogelijkheid verondersteld te hebben, dat ik, werkloos in Brussel zijnde, tegen Truida ooit zou hebben gezegd, dat ik naar Holland wilde om een baantje te zoeken waarmee ik mijzelf zou kunnen onderhouden. Verscheidene malen heb ik zulks aan Truida te kennen gegeven, maar haar reacties op deze voorstellen waren steeds van dien aard dat het mij moeilijk was ze uit te voeren. In je verwijten aan mij gericht, verwaarloos je m.i. te veel het part dat Truida's ‘hart’ in deze dingen heeft gespeeld. Ik wil hiermee geenszins ontkennen dat ik het prettiger vond om in Brussel te blijven maar je hebt ook niet zoo maar klakkeloos te zeggen dat ik niets serieus ondernomen heb om aan dien toestand een eind te maken.
Sinds midden Februari zijn mijn ouders failliet verklaard. Deze faillietverklaring en mijn ontslag bij Greshoff kwamen ongeveer gelijktijdig, midden tusschen onze toenmalige huwelijksplannen vallen. Deze twee factoren hebben brachten mij er af het huwelijk door te zetten. Ik meende dat je van het faillissement op de hoogte was. Het zou nu geëindigd zijn wanneer niet o.a. door den ‘bankier’ Schaap uit Wormerveer eenige vertragingen ontstaan waren, waarop de vacantie volgde. Zoodra het afgeloopen is, zullen mijn ouders juist beter in staat zijn om mij eventueel te ondersteunen dan te voren, toen zij in allerlei financieele moeilijkheden zaten.
Na alles wat je schrijft, doet die zinsnede van die twee maanden uitstel om me niet ‘ronduit een profiteur van de kwalijkste soort’ te vinden, eenigszins komisch aan. Als dit zoo is, is de rest van die brieven overbodig en te veel, want daar gebruik je toch termen voor nu direct al. Zoo'n anti-climax is in dit geval voor mij een bewijs dat je niet kalm, overdenkend geschreven hebt maar in een opgewonden bui, die als zoodanig vergeeflijk is. Ik geloof heusch dat het het beste is, wanneer wij er nog eens rustig over praten en ik hoop dat je dan de moeite zult willen nemen je onbevooroordeeld in ons standpunt te willen verdiepen.
Ook zou ik willen, dat je iets meer vertrouwen in me had. Ik geef volmondig toe dat je tot nu toe weinig gronden daarvoor hebt gehad, maar zie mij s.v.p. niet voor zoo'n schurk aan dat ik gegeven beloften niet zou nakomen.
Ik wil ook geen ‘brouille’, niet uit een congenitale angst daarvoor maar alleen omdat ik deze heele kwestie te belachelijk vind (d.w.z. uit belachelijke misverstanden voortvloeiende).
Nog dit: dat ik niet uit Brussel weggegaan ben toen ik er geen vast werk meer had, en omdat Truida mij dit moeilijk maakte, èn omdat Greshoff meende, dat ik het me zijn hulp wel kon klaarspelen genoeg te verdienen. Als je me iets verwijten kunt, is het dit, dat ik niet direct na mijn ontslag uit Brussel ben weggegaan. Doch het is onzinnig om je te bezwaren tegen mij op die huwelijksvoltrekking te concentreeren en het voor te stellen alsof ik met die daad een gratis levensverzekering afsloot!
Ik krijg den indruk, dat, je ouders en jij vinden, dat ik deze dingen te licht opvat, maar mijn verantwoordelijkheidsgevoel voor Truida's materieele onbezorgdheid is ongetwijfeld sterker wanneer de band tusschen ons een officieel huwelijk is, dan wanneer ons samenwonen voor een ruimere buitenwereld een schandelijk geheim moet blijven. Misschien vind je dit vreemd, maar het is nu eenmaal zoo.
Ik hoop dat deze brief een beter begrip van weerszijden zal bewerkstelligen.
Met hartelijke groeten
Victor
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum