Victor Varangot
aan
Menno ter Braak

Brussel, 26 januari 1936

Brussel, 26 Januari 1936

 

B.M.

Aangezien ik merk, dat Truida je een briefje heeft geschreven en ik niet den indruk wil wekken, dat ik haar de vuile wasch laat opknappen, beleef je nog eens het genoegen mij te zien ‘reageeren’ op je onhebbelijkheden.

Ik vraag je in alle gemoede: waarover maak je je zoo druk en waarom stel je je zo aan? Bij de ‘quaestie Varangot’ is noch de literatuur, noch de democratie noch je portemonnaie gemoeide. Evenmin als ik het in mijn hoofd haal om je je gevestigd burgerschap te verwijten, verwacht ik van jou opmerkingen over mijn ongeregeld bestaan, dat ik prefereer zoolang ik niet in een vet baantje bij het Vaderland rol.

Vanuit mijn huidig standpunt kan ik jou precies het tegenovergestelde verwijten van wat jij mij verwijt. Ik zou kunnen zeggen: je verstikt je kostelijke talenten uit laffe geldzucht. Je hebt je gefixeerd in een welgedaan burgermansbestaan en schrijft rotstukken voor een nationaal-liberale krant (je spreekt immers in je laatste brief van ‘deprimeerende drukte’). Je hebt niets fatsoenlijks meer geproduceerd sinds je je aan die krant verkocht hebt, dus na ‘Politicus’. Het ‘Tweede Gezicht’, voor zover het ontstaan is nà het Vaderland, biedt weinig fraais. Een stuk als ‘Het instinct der intellectueelen’ met name is wel de grootste idioterie die ik in den laatsten tijd gelezen heb. Het zou bijna door een Vlaming geschreven kunnen zijn. Als jij een ‘vent’ was, had je allang je ontslag bij mijnheer Schilt ingediend. Neen, b. M., ik geloof niet, dat als we het precies nagaan, we in ‘karakterloosheid’ voor elkaar behoeven onder te doen. Daarom zal ik zoo karakterloos zijn dat portret van je toch wel te maken.

Verder pleit het niet voor je psychologisch inzicht, dat je je destijds zoo hebt laten vernaggelen door mijn ‘hautaine, pedante, maar voor alles satisfaite stijl’. In ‘Politicus’ meen ik, heb je eenige opmerkelijke bladzijden over den humor geschreven, maar in de ‘quaestie Varangot’ is die humor van je toch al gauw uitgeput geweest. En ik zie niet in, hoe of ik je belangensysteem schaad door rustig hier in Brussel te blijven. Maar ik wil wel naar Holland komen, als je een baantje voor me weet van fl.- per maand minstens.

Als ik voor dien tijd een flinke prijs uit de loterij zou winnen, ben ik vast van plan het Vaderland op te koopen. De eerste maatregel die ik dan zou nemen zou dan zijn, jou drie mille opslag te geven. Alleen maar om je de relativiteit der dingen te bewijzen.

M.h.g.o.v.a.

 

Origineel: Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie