Victor Varangot
aan
Menno ter Braak

[8 januari 1938]

Ik beschuldig Greshoff van

1e Vriendschap (of ‘kameraadschap’ zooals hij het soms noemt) te veinzen met het oog op het directe of indirecte materieele voordeel dat hij uit zoo'n vriendschap subs. ‘kameraadschap’ kan trekken.

Voorbeelden: Toussaint, van wie hij iedereen die het maar hooren wil vertelt dat deze ‘zoo valsch is dat hij je op den hoek van een donkere straat zou opwachten om je te vermoorden’, terwijl hij herhaaldelijk Toussaint gaat opzoeken, vriendschappelijke gesprekken met hem voert en hem zijn werken aanbiedt.

Van Vriesland, noemt hij een ‘schurk’, maar hij deinst er niet voor terug allerlei diensten van hem te accepteeren en zelfs te vragen.

Aldewereld, waarvan je zelf ook wel weet hoe Gr. over hem spreekt, gaat hij in het ziekenhuis bloemen brengen, om maar te zwijgen van de urenlange gesprekken die hij meermalen per week met dezen man voert en niet uitsluitend over het Weekblad. (Dit voorbeeld is misschien kinderachtig, maar volgens mij zijn zakelijke belangen ook wel anders te behartigen dan door gevlei. Hij zou zich schamen wanneer jij of Du perron of zelfs ik de gesprekken hoorde die hij met dezen man voert.)

Beeldende kunstenaars’ waar hij een tijdlang bijna dagelijks mee om gaat, hen met hartelijkheid en stukjes in Het Vaderland paait, totdat hij een schilderij of zoo van hen in de wacht heeft gesleept. Dan laat hij ze met rust en smaalt tegen anderen over hen. (Tytgat, Carrey, Jankelevici)

Ter Braak, van wien hij vertelt ‘dat hij zoo gierig is dat hij zelfs geen rondje in een café zal betalen’ terwijl hij bijna maandelijks van je logeergelegenheid gebruik maakt.

Herreman, dien hij een boek toezendt met een vriendschappelijke opdracht erin, nadat Herreman twee stukjes over Gr. in de Vooruit had gepubliceerd (indien je er prijs op stelt wil ik ze je toesturen) die van dien aard waren dat het op zijn minst genomen ongepast is daar vriendelijk op te reageeren, daargelaten nog dat hij tegen mij tezelfdertijd de Vlamingen ‘apen en ondermenschen’ noemde en Herreman daar blijkbaar toe rekende.

2e Handelingen die met omkooperij te vergelijken zijn.

Voorbeelden: de heer Schepens (Vlaming) zal een studie over Greshoff schrijven. Als beloning wordt een stuk van Schepens tusschen een van ter Braak en Vestdijk geplaatst (Zie Elsschot-nummer van Groot-Nederland), terwijl dit stuk het proza van Urbain van de Voorde evenaart en een argelooze Vlaming zelfs voelt dat het niet in de haak is dat dat stuk van dezen Schepens daar tusschen een van jou en van Vestdijk in Gr. Ned. staat (zie maandblad ‘Onze Tijd’ van Januari 1938). Verder ‘koopt’ Gr. ‘om’ door medelijden te verwekken; wanneer iemand kwaad op hem is probeert hij zijn tegenstander daarmee tot zwijgen te brengen. (passim). Verder kan ik nog van ‘omkooperij’ spreken wanneer Greshoff's hartelijkheid in gevallen als onder 1e zich manifesteert in geschenken die niet meer als ‘attenties’ kunnen worden gequalificeerd, maar die eerder dienen om belangrijke tegendiensten uit te lokken dan om bewezen diensten te beloonen. (passim)

Tenslotte moeten onder deze rubriek nog handelingen gerangschikt worden die, zowel wat oogmerken als wat methoden betreffen veel overeenkomsten vertoonen met die van de Jezuïten tegenover den jeugdigen Theotocopuli (Zie S. Vestdijk; ‘Het Vijfde Zegel’)

3e Valschheid in geschrifte

Voorbeeld: Greshoff heeft op bldz 211 van de tweede druk van Rebuten, regel 6 geschreven: ‘dat het ontstond uit een kruising van Rilke en Alain-Fournier schijnt hem niet te hinderen’, voorgevende dat hij dit letterlijk zoo uit zijn oorspronkelijke tekst citeerde, terwijl daarin (In Het Vaderland, Hollandsch Weekblad enz.) stond ‘zonder te vermelden dat het ontstaan is uit een kruising van Rilke en Alain-Fournier’. Terwijl precies deze onjuiste formulering een der vonken was, die het geheele geval Greshoff-Roelants en alles wat daarmee samenhangt heeft doen ontbranden. In dezen brief aan een Zuiderbroeder heeft hij zich nog enkele malen opzettelijk valsch of onvolledig geciteerd.

4e Schijnheiligheid

Voorbeeld: Schelden op personen die decoraties najagen en het zelf ook doen. (Zie J. Greshoff ‘A la gloire de la Belgique). Schelden op personen die overdrijven en zelf ook overdrijven en zich dan te verontschuldigen: ‘Juist omdat ik dat zoo in mijzelf bestrijd, bestrijd ik dat bij anderen.’

Schelden op personen die zich achter hun anonymiteit verschuilen en zichzelf ook achter zijn anonimiteit willen verschuilen.

5e Intrigeeren

Voorbeeld: Toen Van de Voorde's plagiaat ontdekt werd was Greshoff er als de kippen bij om er journalistieke, moreele en materieele munt uit te slaan. (Als ik mij niet vergis was hij een der eersten, zoniet de eerste die er openlijk over geschreven heeft, nog voordat degene die het hier ontdekt heeft, het publiek heeft aangekondigd). Hij usurpeerde dezen vondst ten eigen bate, terwijl hijzelf nooit een dergelijk plagiaat ontdekt zou hebben. Hij verkondigde openlijk: ‘Zoo'n man kunnen ze bij de Rotterdammer niet handhaven.’ Hij vergrootte het kabaal om deze kwestie om er zelf profijt van te kunnen trekken. En nu komt er een karakteristiek van Greshoffsche machinatie: Greshoff schrijft Van Vriesland een brief dat deze Van Hoogenbemt (een Vlaming, toen werkzaam aan het Ministerie van Justitie, secretaris van de Vereeniging van Letterkundigen, iemand die over kunst essayeert) als opvolger van Van de Voorde moet aanwijzen voor de schilderkunstige kronieken. Ondertusschen laat Greshoff Pannekoek een brief aan van Vriesland schrijven, waarin deze Greshoff's opvolging voor de kronieken moet bepleiten op voor de Rotterdammer economische gronden. Je kunt dit bij de betreffende personen nagaan. Het is niet erg dat Greshoff dat baantje bij de N.R.C. wil hebben en het zelf niet wil vragen, maar wel dat hij eerst meehelpt van de Voorde te ‘ontslaan’ en dan de schijn aanneemt alsof hij het zelf niet wil hebben door Van Hoogenbemt voor te stellen terwijl hij er niets mee te maken had en niemand zijn advies had gevraagd.

6e dat hij zich aan o.a. het Hollandsch Weekblad en Het Vaderland heeft verkocht, d.w.z. voor geld er stukken in schrijft die zijn persoonlijke meening niet weerspiegelen, ja zelfs het tegenovergestelde schrijft van wat zijn opvatting is. Misschien is de gedeeltelijke anonymiteit een verlichtende omstandigheid tegenover het publiek, maar niet tegenover de redactie die immers den heer Greshoff aanstelt om zijn meening over toneelstukken, tentoonstellingen enz. den lezers voor te zetten en niet die van een willekeurige anonymicus.

Het spijt mij dat ik je deze brief moet schrijven, maar ik wil niet dat je mij nog langer van kwade trouw beschuldigt, waar ik slechts uit een soort fairheid, juist tegenover Greshoff handelde. Ik beschikte over drie soorten argumenten:

Door laatstgenoemde feiten zijn mijn oogen opengegaan omtrent het ware wezen van Greshoff. Ik doorzag hem nu ook al zijn vroegere handelingen, en ik geloofde nu ook de motieven die ik vroeger niet als de zijne wilde aannemen. Ik kan me begrijpen dat onze houding je verdacht leek omdat je ons a priori wantrouwde en Greshoff a priori vertrouwde.

Ik heb getracht je met de onder b genoemde feiten te overtuigen. Jij noemde het insinuaties. Er bleef mij B niets anders te doen om je te overtuigen dan die onder A en C te noemen. Ik wilde nog eerder die onder C kiezen dan die onder A omdat ik Greshoff niet wilde ‘verraden’ in zijn vroeger vertrouwen, en ik Maurice's vertrouwen niet schond zoolang de onder C genoemde feiten niet aan Greshoff bekend werden, Jij verlangde echter een duplo aan Greshoff. Deze onderschept echter op zulk een laffe wijze aanvallen van zijn tegenstanders, dat ik Maurice dit niet wilde aandoen. Vandaar die nieuwe ‘offerte van een uitvoerige documentatie’, en geheime lijstjes. Nu je me tot het uiterste drijft, zal ik Greshoff ‘verraden’. Dit kan ik met een geruster gemoed doen wanneer ik bedenk dat hij ook mij bedrogen heeft en ik daardoor een rancune tegen hem heb. Ik heb hem jaren lang als een soort mentor beschouwd en hij heeft mij bedrogen met zijn schijnheilige zuiverheid, zijn berekende spontaneïteit die als het een werkelijk spontaneïteit was en verkeerd uitviel, met allerlei laf geknoei werd goedgemaakt en goedgepraat. Het zou onmenschelijk zijn om geen rancune te hebben tegen iemand die zich zoo edel en moedig voordeed en zoo klein en laf bleek te zijn.

Je hoeft hierop niet te antwoorden. Ik verzoek je alleen het duplo aan Greshoff te willen zenden.

Met hart. gr.

Je Victor

 

P.S. de feiten onder C genoemd zullen je dus nog t.z.t bekend worden.

 

Origineel: Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie