Ant ter Braak aan Truida Varangot-ter Braak
Den Haag, 30 november 1937
Beste Truida
Nu jij zulke lange en vooral, zooals vanmiddag, zulke flinke brieven gaat schrijven, wil ik ook niet achterblijven. Ik vraag me in gemoede af: ben jij gek geworden of zijn wij het. Ik begrijp nog steeds niet, waar je je zoo over opwindt en wat Menno met het heele geval te maken heeft.
Het heele geval is, meen ik, begonnen met de zaak Roelants en annex daarmee de algemeene waardeering, of wel te geringe waardeering voor de Vlaamsche letteren. Menno heeft aan Greshoff en Roelants, beide 2 x, gelegenheid gegeven in de krant voor hun principes op te komen. Zelf heeft hij zich daarmee in het minst niet bemoeid en expres door geen enkel onderschrift in dezen partij gekozen. Dat hij in wezen aan de kant van Greshoff staat, moest je bekend zijn, dat hij niet in ieder opzicht sympathiseerde met de wijze waarop Greshoff deze zaak behandeld had, heeft hij je, dacht ik geschreven. Wat moet jij je nu, als verdedigster van Roelants, daar verder in mengen. Als Roelants iets te beweren heeft, kan hij het Menno zelf schrijven, als je iets tegen Greshoff hebt, kan je 't hèm zeggen en niet Menno. Je kan toch niet verwachten dat Menno door jullie inlichtingen, die deels weer van derden en vierden afkomstig zijn, Greshoff tot de orde zal roepen of hem als vriend uitspuwen? Zou dit fatsoenlijk zijn? Menno is toch zeker zelf nog wel in staat over Greshoff te oordeelen. Als jullie hem een oplichter vinden, zeg hem dat dan. En als hij jullie zgn. ontloopt en niet in het café komt, dan is er altijd nog een huis aan de Boulev. Aug. Reyers, waar je aan kunt bellen en waar niemand zal weigeren je te woord te staan. Dat Greshoff jou niet de geschiktste persoon en de meest in aanmerking komende persoon kan vinden, kan je hem toch onmogelijk kwalijk nemen.
Dat jij je de laatste tijd zoo geweldig druk maakt voor de Vlaamsche letterkunde, is je goed recht, maar je mag dan toch niet verwachten, dat door jouw plotselinge ontdekkingen, Menno bekeerd zou zijn tot een groote liefde voor de Vlamingen, wat allerminst wil zeggen, dat hij verschillende Vlamingen in hun werk niet zeer waardeert.
Dat een groot gevoel van minderwaardigheid hier een rol gaat spelen blijkt wel uit jullie reactie op Menno's bedanken voor de Hoogdagen. Jij moest toch weten, dat Menno nooit dol geweest is op zulke vieringen van de Literatuur, ook niet hier in Nederland. Of weet je soms, dat hij een geregeld bezoeker is van pen-gelagen of maatschappij voor letterkunde. Voor de krant hoefde hij er niet heen, Schilt vond dat niet noodig. Hoe je dus op dit insinuatie komt, dat het ‘te min’ zou zijn, is me een raadsel.
Je hebt de literatuur an sich, altijd wel erg belangrijk gevonden, maar zooals nu, wordt het haast pathologisch. Maar het is steeds je goed recht, maar verg niet van een ander, dat hij zich daar even dik om maakt. We zijn de kindertijd toch te boven, waarin we om zulke dingen zoo boos worden.
Ik weet niet of je beweringen over het lot van je vorige brief aan Menno je door Jan regelrecht zoo zijn ingegeven, maar dan zijn ze foutief (weer een reden te meer om aan zijn kwade trouw te gelooven). Het antwoord dat je reeds ontvangen hebt en dat reeds lang ter busse was voor jouw brief kwam, moet je dat doen inzien.
Menno heeft hem Greshoff niet laten lezen, omdat er in stond, dat deze niet voor hem bestemd was (fatsoen). Hij heeft alleen gezegd, dat de toon van de brief hem misselijk maakte, dat het heele geval hem niets aanging, en dat hij niet van plan was er direct op te antwoorden. Daar hij het deze maand altijd geweldig druk heeft en dit jaar door lezingen voor het Comité van Waakzaamheid, zal het antwoord langer op zich hebben laten wachten dan de bedoeling was. Maar de brief lag rustig op zijn bureau. Kan je je ook zulke heftige reacties voorstellen van Menno, iemand, waarvan men zegt dat hij geen hart heeft? Je hebt toch in de laatste jaren wel een rare kijk op hem gekregen en het is misschien ook wel beter, om als je zoo verschillend tegenover het leven staat, vooral in zaken van fatsoen, je ontboezemingen aan andere adressen te richten. Het kàn dus beter zijn, het hoeft dat nog niet te zijn. Alleen, waar het dit geschil in de Vlaamsche literatuur aangaat, kan ik niet anders doen, dan je verzoeken hem inderdaad je ontboezemingen te besparen, want hij maakt er zich nerveus en akelig over, ook al is hij een man zonder hart.
Ik hoop dat je deze brief goed kunt lezen. Hij is vlug geschreven en als ik boos ben, begin ik altijd te beven.
Verder hart. gegroet
je Ant
P.S. Ik kan de Vlaamsche literatoren alleen de raad geven, zich direct te meten met de fransche literatuur en de trap der Nederl. Letterkunde over te slaan.
Origineel: Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam