J. Greshoff
aan
Menno ter Braak
23 oktober 1931
Vrijdag 23 Oct 31
Beste M.t.B.,
Zooals ik je schreef ben ik dadelijk aan het lezen van Hampton Court geslagen; en - goed teeken! - ik ben niet gaan rusten vóór ik het uit had. Er is in vele jaren niet zoo'n goede roman in Nederland verschenen. Wat zou je er naast willen zetten? Toch geen Stork of v. Vorden, de Man of Coolen? Een Voorbereiding is veel ‘jonger’, maar dat is het eenige boek van dezelfde klasse.
Het is een roman. En ik herinner mij niet dat ik zoo duidelijk elders het timbre van des vertellers stem in een boek gehoord heb. Het is een lectuur voor oog en oor. Je kunt het belang hiervan niet hoog genoeg taxeeren. Want door dat accent der natuurlijke stem in het proza vastgehouden, kun je de lezers ‘overtuigen’, kun je hen er toe brengen (hetgeen je doet) om je menschen en je situaties zonder discussie te accepteeren. Daardoor kweek je - wat ik zoo verschrikkelijk belangrijk vind in een roman - die geloofwaardigheid.
Bovendien schrijf je met een onweerstaanbaren gloed en met een stevige váárt. Het ‘gewone woord’ heeft bij jou iets buitengewoon frisch, jongs, nieuws. Het is gewoon, d.w.z. normaal, ons allen gemeenzaam, maar het heeft niets banaals of groezeligs. Maar nu het gekste van alles; De Hooge Litteratuur heeft ons zóó aan het jargon gewend, dat een boek van de qualiteit van H.C., met gebruikmaking van ‘het gewone woord’ geschreven, iets revolutionairs krijgt!
De ‘anecdote’ van je boek is wat mager, maar dat hindert mij geen oogenblik, omdat de aankleeding en de overdracht ervan zoo boeiend zijn.
Neen, dàt is mijn bezwaar niet.
Mijn eenige serieuze bezwaar tegen je boek is een te kort aan animaliteit. Een goed romancier moet een zeker percentage bêteheid hebben en ik vrees dat dit bij jou te klein is.
Ook zonder dat je het nadrukkelijk vermeldt (de hemel bewaar ons daarvoor!), moet ik voelen dat de heer Laan naar de plee gaat, zoo nu en dan verkouden is etc.
Naar mijn bescheiden meening is ZEd te superieur, te vergeestelijkt, te zeer verbonden aan zijn avontuur, waarmede hij staat of valt. En als het verhaal van dat avontuur uit is, dan is het of het scherm zakt en de heer Laan aan mijn oog onttrokken wordt. Terwijl b.v. Barnabooth rustig blijft voortleven, ook nadat wij het boek dicht geslagen hebben.
Figuren als Sorel, Le Père (uit de Thibaults) etc. etc. zijn heel wat gróóter dan het boek waarin ze voorkomen en leven onafhankelijk daarvan, terwijl Laan aan je boek vàstzit en verdwijnt als ik je boek weg leg.
Denk nu vooral niet dat, wat ik je hier schrijf, wáár is. Het is niet meer dan mijn persoonlijke indruk, direct na de lezing neergeschreven. En zelfs onleesbaar geschreven want ik lig, grieperig, te bed.
Vooral een vergelijking met e.v. het leven dat wij droomden, geeft ons duidelijk de superioriteit van H.C. aan! Ook daar een ‘eenvoudige’ anecdote, maar die van begin tot einde simpel en laag bij grond blijft, zonder dat ik mij ook maar één seconde kan interesseeren voor die blauwkous met d'r kantoorbediende. Terwijl ik door Laan en van Haaften (zoo lang als de vertelling duurt) voortdurend gefascineerd was; en terwijl je stem mij dwingt om te luisteren wordt ik bij Roelants door ieder vliegje afgeleid.
Nu wordt het mij te ongemakkelijk, zoo op mijn buik liggende, te pennen. Bovendien is dit alles maar ‘lauw loenen met de klep dicht’, zooals Henri ter Hall in mijn tegenwoordigheid tegen den fraaien van Heerdt tot Eversberg zeide (je had het gelaat van die oude dame moeten zien). H.C. is en blijft (wat ik er ook over moge radoteeren) een mooi boek, waar ik dolblij mee ben en dat spoedig door een nog mooier moet gevolgd worden.
Met veel hartelijks,
steeds gaarne, geheel
je Gresh.
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum