J. Greshoff
aan
Menno ter Braak

Schaerbeek, [24 oktober 1931]

Zaterdagochtend

 

Beste Ter Braak,

Weer van de sponde verrezen en denkende aan wat ik je schreef over je boek (de juiste termen staan mij niet meer voor den geest) krijg ik ineens een zeer angstig gevoel van pedant en oûpa-achtig te zijn geweest.

Laat je door die ouwe hoed[?] van Greshoff niets wijsmaken: je boek is goed. Van morgen liet Stols mij een stukje in De Litt. Gids lezen (van het Verbraekmiddel), van dat oogenblik af vind ik je boek heel, heel, heel goed. Nòg zoo'n bête afgunstig stukkie gal: et je crie au chef d'oeuvre!

Die menschen hebben zelfs geen benul van wat schrijven en goed - schrijven is. Want wat een ‘criticus’ ook op H.C. aan te merken zou kunnen en mogen hebben, niet dat het niet goed geschreven is. Het is met drift, met gloed, met een natuurlijke levenslust geschreven, het heeft een volgehouden, eigen toon.

Het is allemaal heel aardig om bezwaren te gaan bedenken, het staat gewichtig en superieur; maar het heeft, helaas, geen zin. Tegen over de idioten moeten wij in elk geval al die detail-impressies weghouden. Er is één feit: er is, na jaren, een Nederl. roman verschenen van de goede soort, op het Europeesche plan. En dat ééne feit is het voornaamste, dat alle andere overwegingen moet primeeren.

Vergeet dus alle flauwe zeever, die ik je op mijn buik liggende (en alléén) in bed, schreef en onthoud alléén dat je een verduiveld mooi boek geschreven hebt.

Ik was bang dat je een verkeerde, een frikkige, indruk van me zou krijgen, vandaar deze nadere toelichtingen.

Met een hart. hand

tt. Gr.

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie