Menno ter Braak
aan
J. Greshoff

Rotterdam, 1 februari 1933

R'dam, 1 Febr. '33

 

Beste Jan,

Dank voor de inzage van Eddy's brief. Ik kreeg er gisteren ook weer één van hem over hetzelfde onderwerp en heb hem nog weer (maniakaal waarschijnlijk) geantwoord. Maar na deze brief aan jou voel ik er ook het meest voor, op geen voorwaarde nader op zijn betoog in deze quaestie in te gaan. Hij moet werkelijk wel in verrotte omstandigheden verkeeren, dat hij overal ‘frondes’ ziet, niet alleen bij notarissen e.d., maar zelfs bij zijn vrienden. Overigens: de fronde Bouws - Roelants - ter Braak heeft mij toch wel een beetje geërgerd, omdat er zoo volkomen niets van waar is.

Ik spreek overmorgen Vestdijk en zal met hem de zaak van de V.Bl. bespreken. Die oplossing lijkt me ook heel best.

Tracht, als je Eddy spreekt, hem voor alles uit de put te helpen door hem er, b.v. op te wijzen, dat hij deze ruïne van zijn vermogen niet als argument tegen zichzelf moet gebruiken. En laat de zaak van de panopticums voorzoover het mij aangaat, maar rusten; ik wil in deze omstandigheden alles wel van hem accepteeren, inclusief een fronde met Bouws en ‘klooterigheid’. Toch gek: dat deze achterdocht- en argwaancomplexen bij iemand als Eddy nog vasten voet kunnen krijgen!

Het speet mij ook, dat ik niet kon komen. Ik hoop, binnen niet al te langen tijd tot ziens!

Veel hart. gr. voor Aty en van Truida en een hand van je

Menno

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie