J. Greshoff
aan
Menno ter Braak
Sestri Levante, 15 juli 1935
Maandag 15-7-'35
Sestri-Levante
Beste Menno,
Ingesloten brief, die je niet terug hoeft te sturen ontving ik van Simon. Ik heb hem per keerende geantwoord. Ik vind het héél naar hem op te geven, want ik heb je geloof ik wel eens gezegd dat ik hem gaarne mocht. Maar hoe ik de zaak ook wend of keer, ik KAN, hoe gaarne ik ook zou willen niet tot een andere conclusie komen.
a. ik begrijp niet en vind het bedenkelijk, dat hij überhaupt behagen schept in het lidmaatschap van een klooienboel als de Mpij, waar géén van tijd genooten en vrienden lid van is.
b. ik vind het echter het toppunt, dat je een uitnoodiging aanvaard van een lichaam, dat zoojuist een van je beste vrienden op de grofste wijze beleedigd heeft!; in dat geval gaat alle litteratuur van het geval af en wordt het eenvoudig een je solidair verklaren met je vrienden tegen hun belagers. Ik zou toch ook niet gaan logeeren bij iemand die jou denzelfden dag in je gezicht gespoegd had! Ik begrijp er niets van dat men over zulke elementaire dingen nog discussieeren moet!!!! Ik zweer je, dat ik, gesteld dat ik lid van de Mpij ware geweest geen seconde zou geaarzeld hebben uit te treden, indien men Simon zoo behandeld had als nu Henny. Zooiets spreekt toch vanzelf en jij zou niet anders gehandeld hebben. Waarom moeten wij nu voor Simon een uitzondering maken? Bestaat er dan geen solidariteit meer??? Is dat dan gewoon maar flauwe kul? Dit nu wensch ik niet aan te nemen. En als Simon vindt, dat het lidmaatschap van de MPij en de prijs onverbrekelijk met elkaar verbonden zijn, dan had hij eenvoudig bij de eerstvolgende gelegenheid ook de prijs moeten weigeren. C’est simple comme bonjour.
c. het geval Virginia is heelemaal niet chaotisch. Het is eenvoudig de kwestie van een man een man een woord een woord, ook tegenover de oppositie van het episcopaat. Is Virginia door de Nederl. red. ter opneming aangenomen, JA. Welnu, dan moet het opgenomen worden, ook al gaan alle Vlaamsche kamferbroeken op hun achterste beenen staan, ook al zou het de dood van het tijdschrift beteekenen. Want de dood van een tijdschrift is NOOIT zoo erg als het verlies van je waardigheid en onafhankelijkheid tegenover de gatlikkers van monseigneur Van Rooy.
Ik heb er, na Simons brief, nog weer eens heel ernstig over nagedacht, vooral ook omdat ik graag een modus gevonden zou hebben; maar het is mij onmogelijk om in zijn houding in beide gevallen iets anders te zien, dan een politiek van de geit en kool sparen.
Wat hij zegt over een kwestie Slau-Borel snap ik maar half omdat ik daar pas later van gehoord heb, wat een verzoening Eddy-Slau is weet ik niet. Wel heb ik indertijd een dergelijke correspondentie met Slau gehad toen hij mooiweer speelde tegen Stols en hem achter zijn rug bevuilde. Dit alles is echter bijwerk. Vraag Simon mijn brief aan hem te lezen, dan heb je alle gegevens in handen en zeg mij dan eens héél EERLIJK of je mijn houding tegenover Simon goedkeurt of niet. Heel eenvoudig, zonder subtiliteiten of omwegen.
Het is hier heerlijk en wij verlangen nu al naar jullie komst.
Hartelike groeten van de Van Schendels en veel liefs van Aty,
geheel je Jan
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum