Menno ter Braak
aan
J. Greshoff

Den Haag, 14 februari 1936

den Haag, 14 Febr. '36

 

Beste Jan

Veel dank voor je levensteekenen en stukken! Dat van de Encyclopedie was erg mooi! Dat de twee kleinere stukjes vertraagd werden, kwam, doordat ik de schietschijf-rubriek voor eenigen tijd stop had gezet. In den winter is het niet bij te sloffen. Maar het eene heeft er nu al in gestaan onder je eigen naam. Ik liet niet veel van mij hooren omdat ik voortdurend onder het werk zat en aan mijn correspondentie niet meer toekwam. Eddy heeft al een week niets van me gehoord, terwijl hij me met allerlei aardige boeken overstelpt. Ik hoop hem nu ook gauw te antwoorden.

Maar nu het stuk, den open brief over Rolland. Om je de waarheid te zeggen: ik vind het jammer, als dit stuk in een krant komt. Het zal veel meer effect hebben als commentaar in Groot-Nederland; het is mij n.l. meermalen gebleken, dat stukken als dit juist in een tijdschrift meer dan in een krant de aandacht trekken. Bovendien blijven ze dan een maand lang ‘goed’, terwijl het 2× p.d.-tempo van een dagblad ze doet verdwijnen. En bovendien: op dezen brief heb ik van allerlei te antwoorden. Zou het nu niet aardig zijn, als wij deze ‘briefwisseling’ in Gr.-Ned. zetten? Het thema is boeiend, ik zit er zelf ook mee, heb uiteraard allerlei overwegingen, die de jouwe half dekken en half aanvullen, een enkele maal ook tegenspreken. Wat denk je ervan? Ik houd in ieder geval tot je nader antwoord het stuk nog hier.

Verder gaat het hier naar wensch. Er is veel zon in de kamer, die vertroostend werkt onder het krantengeschrijf. En alles bij elkaar ben ik sedert Kerstmis een heel eind opgeschoten met mijn dialoog over de menschelijke waardigheid. Gisteren sprak ik in Amsterdam voor de studenten over de na-oorlogsche litteratuur in Nederland, op de katheder van prof. Donkersloot, want de oorspronkelijke zaal was zoowaar te klein om alle lieden te bevatten. Hoe gek het ook is, zulke dingen hebben eenige invloed op je humeur. (Verwantschap met het probleem Rolland!)

hart. gr., ook aan Aty en

de Eddy's, als je ze ziet,

en van Ant

je Menno

 

Op de lezing voornoemd was ook Gallas, die na afloop op mij toekwam en zei: ‘Ik geloof, dat wij gemeen hebben een vrouw (of zooiets, dat erg gek klonk), die wij heel byzonder sympathiek vinden: Elisabeth de Roos.’ Ik: ‘Ja, zeker.’ Hij: ‘En ze is ook byzonder intelligent, niet waar?’ Ik: ‘O ja, zeer intelligent.’ Hij: ‘Ja, een zeer, zéér intelligente vrouw!’ Ik: ‘Ja, in hoogen mate intelligent!’ Hij: ‘In zeer hoogen mate!’

Gesprek tusschen intellectueelen...

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie