Menno ter Braak
aan
J. Greshoff

Den Haag, 1 december 1937

Den Haag, 1 Dec. '37

 

Beste Jan

De lijdensgeschiedenis schijnt nu pas recht te beginnen. Vandaag krijg ik een briefje van Truida (na gisteren eerst al een woedend ander briefje te hebben ontvangen met groote woorden over fatsoen en onfatsoen), als antwoord op mijn ‘kort bescheid’, dat volkomen ontoerekenbaar is. Blijkbaar heeft zich, dank zij de agitatie van V.V., bij haar het idée fixe vastgezet, dat jij een samenzwering smeedt tegen de reputatie van Maurice, een ‘lastercampagne’ organiseert, waarvoor je ‘op slinksche [wijze] de bewuste of onbewuste medewerking tracht te krijgen’ van mij. Je wordt hier gequalificeerd als ‘een laffe en geraffineerde intrigant, om geen sterkere uitdrukking te gebruiken’, en ik sta ‘onder Greshoviaansche hypnose’. Dit is werkelijk volkomen pathologisch; Wim noemt het een voorbeeld van ‘folie à deux’. Ik moet wel aannemen, dat zich bij Truida een of andere ‘voorkeur’ voor Maurice heeft vastgezet, waarvan zij zich al dan niet rekenschap geeft, en dat in dit verwoede briefje aan mij dus een strijd tusschen Maurice en V.V. wordt uitgevochten, waarvan jij en ik de dupe worden. Ik ben ten einde raad, want er is niets tegen te doen, in de gegeven omstandigheden. Het schijnt, dat ook mij, gelijk mijn ‘afgod’ Nietzsche, het gedonderjaag met een jaloersche zuster, die een ‘Ersatzehe’ sluit met een antisemiet, na eenige jaren de huishouding voor ‘groote broer’ te hebben verzorgd, op het lijf wordt gejaagd. De poging om mij zonder eenige reden in een idée fixe betreffende een samenzwering van jou tegen Maurice te betrekken is n.b. zoo evident onzinnig, dat ik er niets anders dan dat achter kan zoeken.

Ik zou je willen vragen: houd deze pijnlijke zaak geheel onder ons. Wees alleen paraat tegen mogelijke gevolgen voor jezelf van deze ‘folie à deux’, want in dit stadium kun je alles verwachten. In hoeverre Maurice van deze campagne en briefjes aan mijn adres op de hoogte is, weet ik niet, en ik verlang er ook niet in te roeren. Maar voor iedere opheldering over dit waanphaenomeen zal ik dankbaar zijn. Bewaar de correspondentie over dit geval, want de verdraaiing van een en ander is al ijverig aan de gang, lijkt me. En van geschiftheid is helaas alles te verwachten.

De geschiedenis maakt me werkelijk beroerd en onrustig. En dan te denken, dat een of andere fatsoenlijke kerel, zonder al te veel kennis van de ‘litteratuur’, voor Truida even mogelijk zou zijn geweest als de persoon, die Kurt Lehmann, geloof ik, niet ten onrechte direct als een ploert heeft herkend.

Voor vandaag genoeg. Naar iets anders staat mijn hoofd niet. Dag beste kerel, een hartelijke hand van

je vriend

Menno

 

Je uiteenzetting in je vorige brief over het Vlaamsche geval en jouw rol daarin, was duidelijk, maar voor mij geheel overbodig. Ik weet precies, wat je in dezen denkt en voelt en zal me geen oogenblik door een Varangot zelfs maar tot 1% twijfel aan je loyauteit laten bewegen. Ik herinner me nog wat al te goed, wat Z.Ed. mij destijds voor briefje schreef! - Op advies van Wim, dien ik zooeven (als zenuwarts) opbelde, antwoord ik niet meer, afgezien van nieuwe complicaties.

Houd deze zaak onder ons, ze is voor mij meer dan pijnlijk.

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie