Menno ter Braak
aan
J. Greshoff
Den Haag, 1 augustus 1939
Den Haag, 1 Aug. '39
Beste Jan,
Je brief uit de twee klooven is al een paar dagen binnen, en ook die van Aty aan Nini hebben wij gelezen; beide met intens genot. Alles interesseert ons ten zeerste, vooral nu er hier in Europa een soort stilte voor den storm heerscht en het leven in een halve vacantiestemming voorbij sukkelt. Ik maak uit je letteren op, dat de eerste indrukken op zijn minst genomen dragelijk zijn. Dat de zoon van den stationschef in Eibergen (want ik vermoed, dat het zekere Jan de Froe is, waarmee ik nog gespeeld heb, een knaapje met een groot hoofd) jou in Afrika een huis moest overdoen, is meer dan men van het noodlot zou mogen verwachten!
Ik zond je gisteren voor het eerst een Zondagsblad naar je nieuwe adres; de rest zal je geleidelijk aan wel bereikt hebben of bereiken bij de H.A.U.M. Van ‘Die Brandwag’ heb ik prompt een chêque ontvangen van £ 3,3 ‘sjielings’, maar tot dusverre taal noch teeken van plaatsing! Dat is zeker niet europeesch, en zou b.v. den heer Alderwerelt tot voorbeeld kunnen worden gesteld, die sommige menschen (zooals A. Morriën) heelemaal niet schijnt te betalen!
Ik stuurde aan ‘Die Brandwag’ inmiddels een tweede artikel over het geval Romein en achtergrond. Let eens op, of een en ander te zijner tijd verschijnt, en zoo ja, in welken vorm; maar misschien sturen ze me nog wel een bewijsnummer. Wij zijn nog steeds periodisch melancholiek om jullie afwezigheid. Morgen zijn wij zes jaar in den echt verbonden en dat bracht ons weer op de droeve gedachte, dat wij een jaar geleden met Jany in St. Jean Cap Ferrat aan dat heerlijke baaitje dineerden met de gegevens der vriendschap overal voor het grijpen. Deze melancholie werd nog versterkt door een brief van Eddy, die ik zoo juist ontving, en waarin hij het noodig vindt naar aanleiding van één sympathiseerend zinnetje van mij over den goeden Esser meer dan twee bladzijden op dien man af te geven, alsof hij mij perse moet waarschuwen tegen zulk een inferieur wezen. Ik kan dien rancuneuzen toon niet uitstaan, en werd er levendig door herinnerd aan de correspondentie over den heer Saks, nu twee jaar geleden. Ik dacht er hem (Eddy) bovendien een pleizier mee te doen om hem bij Esser aan te bevelen voor een ‘Uren met Stendhal’, maar Z.Ed. schrijft mij, dat Otten dat maar op moet knappen; hij schijnt er zich te hoog, te veel ‘elitemensch’ voor te voelen. (Ik heb lak aan dit soort elite, driewerf lak!). Als hij zelf dit werkje niet wil opknappen, waar moet hij dan in Holland van leven? Ik zou zoo zeggen, dat het relatief aangenaam werk is, aangenamer b.v. nog dan de vertaling van Rauschning, waar ik nog steeds niet mee klaar ben. Maar dat daargelaten: ik kan dezen toon van Eddy niet verdragen, ik vraag me zelfs af, wat dat worden moet, als wij in Den Haag elkaar geregeld spreken. Voorshands wil ik maar liever aannemen, dat hij (zooals hij zelf schrijft) physiek in zeer slechte conditie is; maar ook dan is deze ‘polemiek’ tegen Esser (alsof ik hem een wondermensch en een genie had genoemd!) mij hoogst antipathiek. Daar komt bij, dat het intellectueele bondgenootschap van vroeger in den ouden vorm althans niet meer bestaat, zoodat allerlei ‘sferische’ wrijvingen veel meer voor de hand liggen. Enfin, ik hoop er het beste van, maar zoo'n brief maakt mij down.
Wij willen serieus probeeren het volgend jaar voor een maand of zes naar Afrika te ontsnappen, als er geen oorlog is. Er zullen vele moeilijkheden met de krant te overwinnen zijn, maar ik geloof, dat het mij veel goed zou doen, zulk een reis en een verblijf van een paar maanden in jullie nabijheid. Het plan is op zichzelf al een prettig tijdverdrijf; laten wij hopen, dat het ook gerealiseerd kan worden.
Wij hebben momenteel een Duitscher uit Leipzig, zekeren Hauswald, met zijn vrouw te logeeren. Wat deze man (dien ik een tijd geleden hier toevallig leerde kennen) over de toestanden in Hitlerland vertelt, is zeer frisch, zooals je kunt begrijpen. Deze H. is een intelligente man, met dringende behoefte aan lectuur en gesprekken; en dan te weten, dat dit alles clandestien moet worden bedreven! Met de Gestapo op de hielen!
Van het Vaderland geen nieuws. De zaak is weer eens in afwachting van een Kon. foetus en er is alsmaar kabinetscrisis. Hein is van zijn gal hersteld en zit weer als van ouds achter zijn lessenaar; daarentegen heeft Piet van Eyck een zeer zwaren galblaasontsteking gehad, waarvan hij nog lang niet hersteld is, al schijnt het gevaar geweken. De pijnen daaraan verbonden moeten ondraaglijk zijn en alleen met morphine tijdelijk te neutraliseeren. Vr. Bladen van Augustus worden gewijd aan Gomperts' bundel ‘Dingtaal’. Iets heel bijzonders, vind ik.
De foto's van de poezen zijn niet goed geworden; ik wacht op een volgende fotografeergelegenheid om je er eenige afbeeldingen van te sturen. Het zijn onovertroffen wezentjes, zeer speelsch en zeer eigenwijs.
Houd ons vooral op de hoogte van vele dingen, en laat zoo mogelijk spoedig foto's overwaaien. Wij gaan, zooals ik je, meen ik, al schreef, 3 Sept. met vacantie voor drie weken, maar post wordt dan in ieder geval doorgezonden.
Tot nader! Ook voor Aty en de jongens veel hartelijke groeten van ons beiden. Hart. hand
van je Menno
Ik sprak laatst den heer Hendrik Cramer, een soort Jany zonder het aardige van Jany die mij verzocht te informeeren naar werkjes, die je van hem zou publiceeren. Hetgeen ik hierbij doe.
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum