Menno ter Braak
aan
J. Greshoff

13 april 1940

Brief VIII 13 April '40

 

Beste Jan,

Met vreugde je brieven tot en met 40 ontvangen. Vrij snel ditmaal, want het is al weer een paar dagen geleden. Wij hebben hier een paar spannende dagen achter den rug, door de bezetting van Denemarken en de aanval op Noorwegen. Om algemeene en persoonlijke redenen: zooals je weet, woont mijn zuster Tine in Kopenhagen en moet 's morgens Duitsch ontwaakt zijn; een verrukkelijk gevoel, lijkt me. Haar man was tot overmaat van ramp juist in Berlijn aangekomen, waar hij correspondent was geworden voor een persagentschap. Aangezien hij Deen is en de Denen alleen hun hoed hebben afgenomen, zal hij wel als bevriende gast worden beschouwd, maar prettig is anders. Trouwens, er zijn natuurlijk geen berichten van hen. Hoe deze nieuwe moffenstreek af zal loopen, weet nog geen sterveling; ik heb een flauwe hoop, dat zij zich in de Noren vergist hebben, op grond van hun slechte psychologie, die natuurlijk onmiddellijke onderwerping had verwacht. Maar wij hebben al zooveel van die coups zien slagen, dat wij eerst nog moeten zien, dat het ontuig uit Scandinavië wordt gegooid. Ik zond je per zeepost een ex. Rauschning, waarin je op pag. 122 vrij nauwkeurig kunt voorspeld vinden, hoe Adolf het geval aan zou pakken. Desalniettemin lagen de Denen rustig te maffen en waren de Noren niet eens gemobiliseerd! De Denen konden niet mobiliseeren, want die hadden niets van dien aard. Inmiddels is hier de alarm toestand weer eens afgekondigd; de stormbrigade van de rijksveldwacht bewaakt de gebouwen etc. In ieder geval hebben de heeren nazi's een groot aantal tobbes verloren, en daarmee, schijnt het, duizenden jonge jongens, die voor hun ideaal zijn verzopen, zonder nog een schot te hebben kunnen lossen. Als je dezen brief ontvangt, zullen wij meer weten; dat Churchill ditmaal alle kracht zal bijzetten om te winnen, lijkt mij wel zeker. Maar je ziet alweer, hoe bedenkelijk het is, om Duitschland te onderschatten. Ik zal het niet onderschatten, tot ik Hitler zie hangen, of een soortgelijke kunstebewerking ondergaan. Inmiddels was ik juist, eindelijk, aan mijn roman begonnen, waarvan ik twee hoofdstukken had geschreven, toen deze overrompeling mij weer volkomen in de actualiteit deed verzanden. Het is de allerberoerdste tijd om iets van langer adem te schrijven! Toch kan ik het haast niet laten, zoo dringt het geval zich ineens aan mij op; maar een minimum van rust is absoluut noodig om in de hypothetische toestand van meditatie te kunnen leven en schrijven. Het boek heet ‘Het Plagiaat’, en de aanleiding tot de laatste vormgeving (in mijn hoofd dan) werd het plagiaat van H.B. (niet Besselaar, maar zekere heer H. Burger, zooals ik je al schreef, meen ik).

Er kwam bericht van Adriaan. Hij is gevestigd en leverde al met zijn bekende vlotheid een paar artikelen over tooneel op Broadway, alsof hij er zijn heele leven verkeerd had. Hij schijnt wel wat heimwee te hebben, maar lijkt overigens in goeden doen. Het land stroomt volgens hem over van cultuur; dat is dus precies het tegendeel van jouw koloniaal gebied! Er is ‘gedonder’ over de Slauerhoff-editie, omdat Eddy, die de proeven doorziet, ontdekte, dat Lecq volgens hem indeelingen heeft gemaakt, die pure fantasie zijn en in strijd met de bedoelingen van Slau. Ik probeer nu de partijen in een bijeenkomst te vereenigen, want anders wenscht Eddy zijn inleiding niet te schrijven en zijn vrijheid voor te behouden om de uitgave aan critiek te onderwerpen. Ik kan hem dat niet kwalijk nemen, maar deze rel is het ergste, wat de uitgave zou kunnen wachten! Daarom moet er aan de volgorde gewerkt worden, tot de heeren Sl. kenners het eens zijn. Het mandaat van Lecq was, achteraf beschouwd, onzerzijds een groote onvoorzichtigheid; maar volgens E. heeft hij de teksten zeer goed verzorgd; dat is één ding. Hij wil echter een rolletje spelen, dat is duidelijk, zoowel als Sl. uitgever als als Echo-meneer in het Holl. Weekbl., en deze kant is heel vervelend. Ik hoop, dat alles losloopt.

Vanmiddag heb ik weer een aantal bladzijden van den roman geschreven, maar nu is het bijna krantentijd, en dan worden we hier weer nerveus: zal er weer wat slechts aan de hand zijn? Wat een leven eigenlijk! Als dit eens ophoudt, gesteld wij overleven het, dan bestaat er een kans, dat wij in gewoon in elkaar storten door gemis aan zenuwspanning. Maar ik zou het graag riskeeren. Spoedig meer en beter... als er iets definitiefs uit Noorwegen bekend is.

Heel veel hartelijks over en weer,

je

Menno

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie