Menno ter Braak
aan
J.M.B. Stolte

Tiel, 8 september 1929

Tiel, 8 Sept. 1929

 

Mijn lieve schat Hanneke,

Vandaag ben ik maar in Tiel gaan weekenden, om op die manier meteen de uitgebreide belangstelling van de familie naar voorloopig nieuws te gaan bevredigen. Het is hier nog ‘als vanouds’; zelfs oom Nico is er nog en we voerden gisteren weer een zwaar debat over van alles en nog wat, (Hij heeft me zijn boekenkast aangeboden; zou ik die kunnen plaatsen, als ik de middelgroote - die ik nu heb links van de deur aan Wim gaf? Denk er eens over na!) Ook Jan en Aukje zijn er nog; Jan is weer dikker geworden en Aukje is geheel mama, spreekt over niets anders dan Liesje. Natuurlijk trachtte zij me in haar goedhartigheid bekentenissen over mijn eenzaamheid-zonder-jou af te zetten, maar daartoe kan ik met de beste wil niet overgaan. Het is me, alsof de eenzaamheid, die ik werkelijk voel, daardoor tot een soort commis-voyageurs eenzaamheid zou worden. Zoo zal ze dus van mij wel de indruk hebben gekregen, dat je afwezigheid eigenlijk wijst op hardvochtigheid bij jou en afgestomptheid bij mij; of zoo iets. Maar jij begrijpt wel, waarom ik er tegenover haar of Tante Lize geen groote verhalen over kan doen, hoe is je mis of waarom. Maar het is zoo goed bedoeld, en daarom erger ik me ondanks alles over mezelf, als ik niet als eenzame poseer! - Ze hadden een briefkaart van je en waren je daarvoor erg dankbaar. We maakten vanmorgen een autorit, waarbij ik oud-leerling Zondag passeerde, die luide teekenen van herkenning gaf. Ik ook natuurlijk!

Op school gaat het me nog steeds voor den wind, verdacht voor den wind; er is me eigenlijk nog niets onprettigs overkomen, zoodat ik mijn hart vasthoud en ‘afklop’. Het is, alsof ik de methode nu ook in de lagere klassen goed te pakken heb; zoo voel ik het tenminste, en ik hoop, dat ik me niet vergis.

Op geheimzinnige wijze ben ik voorts binnengetreden in de club der ‘coniurati’, zijnde de leeraren, die tegen de halfzachtheid zijn en, zooals ik nu ontdekt heb, een aparte tafel in de leeraarskamer beslaan; niet officieel natuurlijk! Het zijn de jongere krachten, meerendeels aardige kerels, met name v. Vlaardingen, de Klein, de Groot, Wijnberg en v. Erp Taalman Kip. Ik merk wel, dat de rector op zoo’n particuliere school oppermachtig is en dat daarom een gedeelte van de leeraren hem onder de kin strijkt, terwijl de andere sterkte zoekt in een soort aan den gesloten oppositie als het noodig is. Natuurlijk zal ik in den beginne wel voorzichtig zijn en voorlopig mijn mond houden. Er wordt ook door de coniurati een poging op touw gezet om gemeente salaris te krijgen, iets, wat ongeveer duizend gulden verschil maakt; daarbij sluit ik me natuurlijk ook aan.

Ik heb me er na je eerste brief van 5 september wel een beetje een verwijt van gemaakt, dat ik al mijn voorbijgaande melancholieën maar jou klakkeloos aan je schreef, terwijl je toch niet op reis bent, om je voortdurend zorgen over mij te maken. Maar ik mis je nu eenmaal het allermeest, als ik om een of andere reden zwart zie en dan doet het me zooveel goed, openhartig aan je te schrijven. Ik vind het daarom extra onprettig, dat ik je nu na enkele dagen practijk tenminsten van ganscher harte kan schrijven, dat ik optimistisch ben wat de toekomst betreft en dat ik me ook in Rotterdam al thuis voel, voorzoover dat zonder jou en in zoo’n rommelstad mogelijk is. Natuurlijk, toen ik je vroeg, me je ‘ervaringen’ te vertellen, bedoelde ik precies die ervaringen, die je me altijd schrijft - je gedachten en je reacties op de dingen. De anecdotes en de bergtochten hoor ik later wel. Je schrijft heerlijke brieven, lieverd, echte troostbronnen voor me en je kunt er niet genoeg schrijven. Je reist, geloof ik, toch wel precies zooals ik me dat voorstelde in dat stukje ‘De Wegen’, dat ik eens heb verzonnen, op de wijze der ondoelmatige reizigers, tenslotte het middelpunt in je zelf zoekend en niet in de bergjes en de musea.

Merkwaardig is de afwezigheid. Dat ik je nu in zoolang al weer niet gezoend heb, terwijl ik het voor een paar weken iedere dag deed. Dat alles van je weer zoo gloednieuw zal zijn, als het ... eigenlijk altijd was, maar toch weer met een andere gloednieuwheid erbij, die alleen maar door het gemis ontstaat.

Mijn kamer blijft het bolwerk van gezelligheid, dat zij van het begin af was. Alleen de lamp van mama ontbreekt nog bepaald in dien hoek, dat constateer ik elken dag. Ik heb nog een paar koppen uit Chartres boven de divan opgehangen, maar verder was alles eigenlijk al goed, zoals we het samen in orde hadden gemaakt.

Met Dirk B. Sprak ik af, dat we eind Sept. of begin Oct. samen in Baarn zouden komen weekenden. Houden we het daarop?

Lieve kleine Hanneke en groote Hanna, ik zoen je van alle kanten, hoor! Wandel fijn, en denk maar, dat onze auspiciën goed zijn! Dag!

je Menno

 

<Groet de familie hartelijk en laten zij zich daarover niet verwonderen!>

 

<Zeg, wat vond je van de foto, die Wim, op speciaal verzoek van jou, van mij wilde maken?>

 

<Groeten ook natuurlijk van oom J. en tante L.>

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie