Menno ter Braak
aan
J.M.B. Stolte
Rotterdam, 8 januari 1930
Rotterdam, 8 Jan. 1930
Mijn lieve Hanneke,
Erg veel dank voor je geweldige zending die ik vandaag van je ontving in de vorm van een doos en een mand. Prachtig, dat de lamp zoo kon worden verpakt. De kap kan ik nu zelf goed meenemen. De eetwaren komen me goed te pas; ik ben nu verzamelaar van sardines, want door toevallige omstandiheden bezit ik momenteel vier diverse merken! Er zat toch geen brief in de doos? Ik heb alles nagezocht, maar vond niets.
De zwaarste dagen van de week heb ik al weer achter den rug en na het eerste uur, dat wat onwennig is, ging het weer als normaal. Behalve de gesprekken in de leeraarskamer, die precies weer dezelfde zijn als voor de vacantie, is er toch een massa afwisseling van de stof, waarmee ik te doen heb. Het was goed, dat ik zondag wat vroeger thuis was, want ik ben toch nog tot ongeveer twaalf uur bezig geweest met ‘regelen’ (tante Anna; ik heb haar gisteren, toen de gierigheid in de geschiedenis te pas kwam, als materiaal voor het onderwijs benut; daarvoor deugt zij heel goed, anoniem natuurlijk!). Ik heb ook al weer wat werk en natuurlijk gisteren de conferentie met Pelster achter den rug, die lang geduurd heeft, maar niet onbevredigend was gelukkig. ook heb ik gisteren nu maar definitief ‘Vrouwen’ afgekraakt, hoewel ik er niet veel zin in had. Het is nu erg scherp geworden, en ongetwijfeld zal het me een ruzie of minstens een ‘verkoeling’ bezorgen, maar dan moeten ze me maar niet zulke boeken toezenden. Morgen zal ik ‘Hinne Rode’ afdoen, na terugkeer uit Amsterdam.
Van Dirk heb je zeker ook al bericht, dat wij welkom zijn a.s. Zaterdag. We komen dus met den trein van 15.17 in Baarn. Zullen we ons nu voornemen, die dagen zoo energiek mogelijk de beste kant van de dingen te zien, die er toch ook ongetwijfeld is. Ik zie erg veel in je verblijf in Parijs, omdat datgene, wat er soms tusschen ons is, als ik het bij het rechte eind heb, door de tijd en de afstand kan worden weggenomen. Ik zie het daarom zoo sterk, omdat ik vroeger precies hetzelfde bezwaar tegen mezelf, zooals ik nu ben, zou hebben gehad, als jij nu. Het is de onmogelijke levenswijze, die het ‘beschouwende’ leven meebrengt, die voor meer actieve menschen aanvankelijk hinderlijk is. Maar ik voel het duidelijk, dat je het zult kunnen begrijpen, wat zoo'n leven beteekent voor mijzelf, doordat je hetzelfde zult meemaken. Je moet het vooral niet begrijpen als een liefdadigheid tegenover mij, want dat zou je op den duur niet uithouden. Ik bedoel niet, dat we nu je verblijf in Parijs gelijk als twee druppels water weer bij elkaar moeten komen, vooral niet, het verschil van onze aanleg zal altijd blijven, en dat is ook juist goed; daarom houd ik zoo van je, omdat je niet bent als ik zelf.
Maar als je het gevoel hebt, dat je Parijs kunt zien zonder mij dan is het moment er, om er samen te gaan ronddolen.
Ik heb dezer dagen nog eens het slot van ‘Kleine Inez’ herlezen. Vroeger begreep ik niet, waarom Peter het meisje in den steek moest laten. Nu begrijp ik het volkomen. Kleine Inez is blijven steken in de bekoring van de levensverschijnselen zelf, terwijl Peter verder is gegaan. Hoewel de figuur van Peter mij niet sympathiek is, weet ik nu precies waarom ik me sterk aan hem verwant voel, weet ik ook, dat Parijs moet dienen, om het slot van deze roman te veranderen, voor ons. Wanneer je mijn leven volkomen begrijpen zult (en je begrijpt er al zoo veel van), zal het mij ook steeds weer bevrijden van die ‘Peteriaansche’ levensvlucht, wanneer ik weet, dat jij bij me bent.
Tot Zaterdag in Utrecht dus! Vanavond ben ik te eten gevraagd bij de discipel Willem Dubuy Wenniger. Lijkt me grappig om bij volslagen onbekenden te komen, via den school.
Dag! Heel veel zoenen van
jouw Menno
[aantekening van J.M.B. Stolte: E. v. Lokhorst]
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum